In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift dat was ingediend door een klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A. Pietsch. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van twee iPhones, die op 17 januari 2023 onder de klager in beslag waren genomen. De klager verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van de telefoons, stellende dat het enkele feit dat hij verdacht werd van strafbare feiten niet voldoende was om zijn eigendomsrecht te schenden. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde echter dat er 'deal gerelateerde' informatie op een van de telefoons was aangetroffen en dat het onderzoek naar de andere telefoon nog liep. Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 juni 2023 was de klager niet verschenen, maar zijn raadsvrouw heeft het klaagschrift toegelicht.
De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen telefoons. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie had aangegeven dat de telefoons mogelijk cruciale informatie bevatten die van belang was voor het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon. Gelet op deze overwegingen verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de telefoons gehandhaafd blijft.
De beslissing is genomen in het kader van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt voor een klaagschrift tegen inbeslagname. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat niet van de rechter kan worden verwacht dat hij in detail ingaat op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De klager heeft het recht om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen tegen deze beslissing.