ECLI:NL:RBZWB:2023:6955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/748
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag accijns en belastingrentebeschikking met verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, wordt het beroep van een Belgische belanghebbende tegen een naheffingsaanslag accijns van € 59.718.049 en een belastingrentebeschikking van € 1.545.736 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 25 januari 2022 het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 28 september 2023 verklaarde de inspecteur dat hij volledig tegemoetkwam aan de belanghebbende, wat leidde tot de vernietiging van zowel de naheffingsaanslag als de belastingrentebeschikking.

De rechtbank ging verder in op het verzoek van de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met zeven maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank verdeelde deze vergoeding tussen de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid, waarbij de inspecteur € 571 en de Minister € 429 moest vergoeden.

Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 184 en de proceskosten van in totaal € 2.266 aan de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en vernietigde de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/748

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (België), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 maart 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 59.718.049 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 1.545.736 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mr. R. Andringa, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat volledig wordt tegemoetgekomen aan belanghebbende en dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking moeten worden vernietigd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. In deze uitspraak gaat de rechtbank verder in op het verzoek om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De vergoeding wordt als volgt berekend.
2.2.
De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 30 maart 2021 heeft ontvangen. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 12 oktober 2023, heeft de bezwaar- en beroepsprocedure (afgerond) 2 jaar en 7 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) 7 maanden overschreden.
2.3.
De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar dat de redelijke termijn wordt overschreden. Er bestaat dus recht op een vergoeding van € 1.000. Hiervan komt (afgerond) € 571 (4/7) voor rekening van de inspecteur. Gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar (25 januari 2022) heeft de bezwaarfase namelijk 10 maanden, en dus 4 maanden te lang, geduurd. Het restant van € 429 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking moeten worden vernietigd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Verder heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
3.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 571;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 429;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van in totaal € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 12 oktober 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.