ECLI:NL:RBZWB:2023:6955
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag accijns en belastingrentebeschikking met verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, wordt het beroep van een Belgische belanghebbende tegen een naheffingsaanslag accijns van € 59.718.049 en een belastingrentebeschikking van € 1.545.736 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 25 januari 2022 het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 28 september 2023 verklaarde de inspecteur dat hij volledig tegemoetkwam aan de belanghebbende, wat leidde tot de vernietiging van zowel de naheffingsaanslag als de belastingrentebeschikking.
De rechtbank ging verder in op het verzoek van de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met zeven maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank verdeelde deze vergoeding tussen de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid, waarbij de inspecteur € 571 en de Minister € 429 moest vergoeden.
Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 184 en de proceskosten van in totaal € 2.266 aan de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en vernietigde de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.