ECLI:NL:RBZWB:2023:691

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke zaak over dwangsom

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 26 augustus 2022. De rechtbank verklaarde het beroep op 5 januari 2023 niet-ontvankelijk, omdat de verweerder inmiddels had beslist op het bezwaar, waardoor de opposant geen procesbelang meer had. De opposant heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

De rechtbank overwoog dat zij in de verzetzaak uitsluitend kon beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank concludeerde dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de opposant in beroep niet had verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant voerde aan dat hij zich niet kon verenigen met de uitspraak, maar de rechtbank vond geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de eerdere uitspraak in stand blijft.

De rechtbank wees de opposant ook op de verplichting van de verweerder om de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarop deze verschuldigd was, vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.E.C. Vriends in aanwezigheid van griffier D. Alblas en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4781 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant

(gemachtigde: mr. P.W. Masselink).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek (verweerder) na de uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2022 met zaaknummer BRE 22/2225 (ECLI:NL:RBZWB:2022:4937) niet op tijd heeft beslist op het bezwaar.
Bij uitspraak van 5 januari 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat nu verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar, opposant geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Opposant heeft in beroep namelijk niet verzocht om de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen, zoals artikel 8:55c van de Awb voorschrijft.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak voor zover het ziet op het niet vaststellen van de hoogte van de verschuldigde dwangsom. Opposant verzoekt alsnog om overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
4. De verzetrechter stelt vast dat het uit deze verzetgronden niet blijkt waarom opposant van mening is dat de rechtbank volgens hem onterecht de in gevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet heeft vastgesteld. Dat opposant in verzet alsnog verzoekt om deze dwangsom vast te stellen, is een omstandigheid die dateert van na het instellen van het beroep en van na de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2023. Op grond van deze omstandigheid kan de verzetrechter dan ook niet tot het oordeel komen dat de rechtbank in haar uitspraak onterecht de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet heeft vastgesteld. Uit de gronden van verzet blijkt namelijk niet dat opposant in beroep reeds had verzocht om de dwangsom vast te stellen, zoals artikel 8:55c van de Awb voorschrijft. Ook de verzetrechter is niet gebleken dat opposant dit verzoek al in beroep had gedaan. Deze grond slaagt niet.
Volledigheidshalve wijst de verzetrechter opposant op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb. Verweerder dient de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast te stellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 5 januari 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.