ECLI:NL:RBZWB:2023:6902
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de gevolgen van schade en kilometerstand
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.790, welke na bezwaar werd verminderd tot € 4.648. De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had op haar aangifte van 28 april 2021 een bedrag van € 7.225 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Land Rover Range Rover Velar. De inspecteur stelde de verschuldigde Bpm vast op € 12.015, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Belanghebbende voerde aan dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat lager zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de bewijslast hiervoor bij belanghebbende ligt en dat deze niet is aangetoond.
Daarnaast werd door belanghebbende gesteld dat er rekening gehouden moest worden met schade aan de auto en het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand. De rechtbank concludeert dat de schade niet aannemelijk is gemaakt en dat het ontbreken van een oordeel van de RDW niet leidt tot een waardevermindering. Ook het beroep op artikel 110 VWEU wordt verworpen, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake is van ongelijkheid in de Bpm-heffing.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.