ECLI:NL:RBZWB:2023:6862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
BRE-23_595
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bezwaar tegen kennisgeving kostenvergoeding en wettelijke rente in belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende, een vennootschap onder firma (VOF), tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft de kennisgeving van kostenvergoeding van 29 juni 2022, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2022. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het beroep kennelijk ongegrond is, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De inspecteur had in de kennisgeving wettelijke rente toegekend omdat de vergoedingen te laat waren betaald. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze toekenning van wettelijke rente, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt dat in het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen geldt, wat betekent dat alleen beslissingen die als voor bezwaar vatbaar zijn aangemerkt, kunnen worden aangevochten. De kennisgeving van de inspecteur valt hier niet onder, omdat deze niet is gebaseerd op de belastingwetgeving en ook geen besluit in de zin van de Awb is.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Er was geen verplichting om een hoorgesprek te houden, zowel op basis van nationale wetgeving als op basis van het Unierecht. De klacht van belanghebbende over het hoorrecht wordt verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat belanghebbende het geschil kan voorleggen aan de burgerlijke rechter. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] VOF, uit [plaats], belanghebbende

([gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 december 2022, betreffende de kennisgeving kostenvergoeding van 29 juni 2022, naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 11 mei 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft in de kennisgeving kostenvergoeding wettelijke rente toegekend omdat de bedragen die hij ingevolge de uitspraak van de rechtbank aan belanghebbende moest vergoeden, te laat heeft betaald.
3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in de kennisgeving toegekende wettelijke rente. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat betekent dat alleen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld tegen beslissingen die in de belastingwetgeving zijn aangemerkt als voor bezwaar vatbaar. Het vergoeden van wettelijke rente omdat niet tijdig is voldaan aan een betalingsverplichting, vindt zijn grondslag in artikel 6:119 BW en is dus niet gebaseerd op de belastingwetgeving. Evenmin is sprake van een besluit in de zin van de Awb. De kennisgeving is dan ook geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.
5. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard Gelet op dat wat in onderdeel 4 is overwogen, was het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden was er – los van de feitelijke gang van zaken in deze zaak – geen plicht om op grond van de nationale wet een hoorgesprek te houden. Die verplichting is er ook niet op basis van het Unierecht. De klacht van belanghebbende over het hoorrecht slaagt dus niet.. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Belanghebbende kan het geschil met de inspecteur voorleggen aan de burgerlijke rechter op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 29 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.