In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager wiens voertuig, een witte Mercedes, op 28 september 2021 in beslag was genomen. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van de auto, stellende dat hij eigenaar was en dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het voortduren van het beslag. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, betwistte dit en stelde dat de klager verdacht werd van deelname aan een criminele organisatie en het produceren van harddrugs, en dat er geen duidelijke legale herkomst van de inbeslaggenomen auto was.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het voertuig zou bevelen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken.
De rechtbank concludeerde dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, gezien de verdenkingen tegen de klager en de aanstaande regiezitting in de strafzaak. De beslissing om het klaagschrift ongegrond te verklaren, werd genomen met inachtneming van de relevante jurisprudentie en de feiten van de zaak.