Bijlage: relevante wet- en regelgeving
Artikel 6
Definities in verband met arbeidsinschakeling
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 7
Opdracht college
a. Ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
1° personen die algemene bijstand ontvangen,
2° personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel
b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het
moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,
3° personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet.
Artikel 8a
Verordeningen re-integratievoorzieningen en tegenprestatie
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en artikel 10, eerste lid.
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van
een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te
aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op
grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen
sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een
onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te
werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld
in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige
werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid
en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Artikel 10
Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling
1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt, personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet
1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden, indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling.
2. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende criteria:
a. De scholing moet passen bij de capaciteiten van de persoon;
b. Duidelijk arbeidsmarktrelevant zijn.
Beleidsregels Re-integratie WIZ
Artikel 2.4 - Diagnosestelling en indeling in doelgroepen
1. De diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie en leefomstandigheden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in een van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose kan zowel door de gemeente zelf worden gesteld als (deels) worden ingekocht, bijvoorbeeld medische adviezen.
2. Het Dagelijks Bestuur maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen cliënten met - en cliënten zonder arbeidsperspectief. Hiertoe worden alle cliënten op basis van de diagnose ingedeeld in de tredes van de participatieladder:
- trede 2: meer dan 12 maanden nodig om aan het werk te komen, inzet van maatschappelijke participatie;
- trede 3: inzet van re-integratietraject; doel is binnen 12 maanden plaatsing op werk;
- trede 4: plaatsbaar op werk binnen 6 maanden; bemiddeling door werkgeversservicepunt (WSP);
- trede 5: aan het werk met ondersteuning van de gemeente (bijvoorbeeld loonkostensubsidie en/of jobcoach)
- trede 6: aan het werk zonder ondersteuning van de gemeente.
Trede 6 heeft geen ondersteuning nodig. Trede 3, 4 en 5 zijn samen de in de Re integratieverordening genoemde cliënten 'met een korte afstand tot de arbeidsmarkt'. Trede 1 en 2 zijn samen de in de Re-integratieverordening genoemde cliënten 'met een grote afstand tot de arbeidsmarkt'.
Artikel 3.8 - Scholing (artikel 7 Re-integratieverordening)
1. Het Dagelijks Bestuur kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het Dagelijks Bestuur beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.
2. De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoeften op de arbeidsmarkt.
4. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen
middelen met de algemene bijstand.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.