ECLI:NL:RBZWB:2023:6766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering na afwijzing door het UWV

In deze zaak heeft eiser, die voor het laatst als operator productie werkte, zich op 18 juli 2019 ziekgemeld. Hij heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het UWV heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 15,30%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze beslissing beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische en arbeidskundige beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts B&B heeft de medische situatie van eiser op 15 juli 2021 beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser meer beperkingen heeft dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser heeft aangevoerd dat zijn nek- en cognitieve klachten onvoldoende zijn meegenomen in het onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts B&B deze klachten op een zorgvuldige manier heeft beoordeeld en dat er geen objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 15 juli 2021 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Eiser heeft geen gelijk gekregen in zijn beroep, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 29 september 2023 door rechter A.M.L.E. Ides Peeters, in aanwezigheid van griffier J.G.M. Koning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND–WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Marcus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
( [gemachtigde] ).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 15,30%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 14 maart 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 18 september 2023.
De rechtbank heeft op 1 september 2023 met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen per e-mail gevraagd of zij ermee akkoord gaan dat er geen zitting wordt gehouden, omdat er genoeg informatie is om uitspraak te kunnen doen. Partijen hebben toen twee weken de tijd gekregen om hierop te reageren. Aangezien partijen niet hebben gereageerd binnen die termijn, heeft de rechter het onderzoek op 18 september 2023 gesloten en is met stilzwijgende toestemming een zitting achterwege gebleven. De gemachtigde van eiser heeft met een e-mail van 21 september 2023 laten weten dat de e-mail van 1 september 2023 haar niet heeft bereikt en dat eiser een mondelinge behandeling wenst. Nu het onderzoek al gesloten is, beschouwt de rechtbank dit als een verzoek om het onderzoek te heropenen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de gemachtigde van eiser de e-mail van 1 september 2023 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat het voor rekening en risico van eiser komt dat zijn gemachtigde de e-mail van 1 september 2023 niet tijdig heeft geopend en daardoor niet voor het verstrijken van de gegeven termijn heeft laten weten dat hij een zitting wenst.
Wat ging aan deze procedure vooraf
1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als operator productie voor 38,75 uur per week. Op 18 juli 2019 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 15 juli 2021 15,30% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 25 februari 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 2 maart 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt zich op het standpunt dat het UWV ten onrechte heeft geoordeeld dat geen recht op een WIA-uitkering bestaat en dat er een ondeugdelijk onderzoek, onzorgvuldige behandeling en onevenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser heeft door een ongeval nek- en cognitieve klachten. Deze klachten zijn onvoldoende meegenomen in het onderzoek van de verzekeringsarts (B&B). Volgens eiser moet de FML bij verschillende items worden aangescherpt. Hij onderbouwt zijn standpunt met (medische) informatie van onder andere een neuroloog en klinisch psycholoog.
7. Eiser is van mening dat de arbeidsdeskundige ondeugdelijk onderzoek heeft verricht omdat hij heeft nagelaten om eiser te spreken of om extra informatie op te vragen bij eiser of zijn behandelaren. Ook sluiten de functies die de arbeidsdeskundige aandraagt geheel niet aan bij de beperkingen die eiser ervaart.
8. Verder is eiser van mening dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rechtstreeks betrokken belangen waardoor het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4 van de Awb.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 15 juli 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 15 juli 2021 voor 15,30% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gezien en onderzocht op een spreekuur en de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 15 juli 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
13. Eiser heeft nek- en cognitieve klachten door een ongeval. De nekklachten houden volgens hem verband met het ongeval. Volgens eiser had de verzekeringsarts moeten oordelen dat sprake is van een graad II WAD [1] en anders had hij nader onderzoek in moeten stellen om met zekerheid te kunnen concluderen welke graad WAD aan de orde is. Verder is eiser van mening dat de stelling van het UWV dat geen sprake is van neurologische uitvalsverschijnselen, niet in stand kan blijven. Op het spreekuur heeft eiser aangegeven dat hij ongeveer zes keer per dag last heeft van tintelingen en een verdoofd/slapend gevoel in zijn handen en dat deze klachten vier tot vijf minuten aanhouden. Ook deze klachten houden volgens eiser verband met het ongeval en dit is onvoldoende meegenomen in het onderzoek van de verzekeringsarts (B&B). Gelet hierop had volgens eiser de FML moeten worden aangevuld of aangescherpt bij de volgende items: hand- en vingergebruik, schroefbewegingen met hand en arm, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, hoofdbewegingen maken, boven schouderhoogte actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk, uren per dag en uren per week.
14. In het rapport van 3 juli 2023 reageert de verzekeringsarts B&B op het beroep van eiser. De verzekeringsarts B&B stelt dat een onderscheid tussen WAD I en II niet van belang is. Volgens het verzekeringsgeneeskundig protocol zijn zowel bij graad I als II geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig. Wat betreft de nekklachten stelt de verzekeringsarts B&B dat de degeneratieve kenmerken in de halswervelkolom niet zijn ontstaan van gisteren op vandaag, deze waren ook al voor het ongeval aanwezig. Volgens de verzekeringsarts B&B kennen de aangetroffen degeneratieve veranderingen an sich geen relatie met de nekklachten en hebben deze volgens hem geen negatieve gevolgen voor de nekbelastbaarheid. Het enkele feit dat sprake is van een whiplash betekent volgens de verzekeringsarts B&B nog niet dat eiser het hoofd niet ongehinderd zou kunnen bewegen of langdurig in dezelfde stand kan houden, omdat eiser geen objectief vastgestelde afwijking in de halswervelkolom heeft die nekbewegingen minder goed mogelijk zouden maken. Hetzelfde geldt volgens hem voor het boven schouderhoogte actief zijn. Feitelijk ontbreekt het aan afwijkingen in de nek of schouders die deze belasting niet mogelijk maken, aldus de verzekeringsarts B&B.
15. Verder stelt de verzekeringsarts B&B dat neurologische uitvalsverschijnselen vanuit de nek ontbreken. Volgens hem zijn posttraumatische nekafwijkingen niet aangetoond en bij de naald-EMG in oktober 2021 zijn geen aanwijzingen gevonden voor een radiculair lijden in de halswervelkolom. Hij verwijst hierbij naar de brief van de neurochirurg van 26 oktober 2021. Uit deze brief volgt volgens hem ook dat de tintelingen in de handen niet uit de nek komen, maar dat deze passen bij het carpaal tunnel syndroom (CTS). In deze brief wordt geconcludeerd tot een mild CTS zonder motorische weerslag, dat wil zeggen zonder aantasting van de motoriek. Dit houdt volgens de verzekeringsarts B&B in dat niet is gebleken van motorische afwijkingen en dat eiser dus in staat moet worden geacht tot maximale krachtzetting met de handen. De verzekeringsarts B&B vindt een handkracht van MRC-4 zich ook nog goed verhouden tot de aangenomen beperkingen in de FML. Omdat er moet worden uitgegaan van een normale kracht in de handen is er volgens hem dan ook geen reden om eiser te beperken op hand/vingergebruik en schroefbewegingen maken. Gelet op het waargenomen normale en vlotte hand- en vingergebruik en het ontbreken van schouder- en armpathologie moet eiser volgens de verzekeringsarts B&B niet alleen in staat zijn om schroefbewegingen te maken, maar ook om hierbij kracht te kunnen uitoefenen. Ook de lichte beperkingen op tillen en dragen verhouden zich aldus hem goed tot de normale motoriek in de armen, polsen en handen.
16. Wat betreft de cognitieve klachten merkt de verzekeringsarts B&B op dat hij de stelling van eiser dat hij cognitieve problemen ervaart sinds het ongeval in juli 2019, niet kan volgen. In het door eiser ingediende ‘Verslag multidisciplinair onderzoek’ wordt op geen enkele plaats melding gemaakt van cognitieve klachten. Ook in de uitgebreide WIA-beoordeling van ruim een maand na datum in geding, zijn geen cognitieve klachten of ervaren cognitieve belemmeringen beschreven, of geobjectiveerd in een 60 minuten durend gesprekscontact. Voorts blijkt uit het psychisch onderzoek een neutrale stemming, modulerend affect en geen aanwijzingen voor depressieve stemmingsklachten. De verzekeringsarts B&B stelt daarom dat hij het door eiser ingediende neuropsychologisch onderzoek (NPO) niet kan terugleggen naar de datum in geding. De cognitieve klachten moeten volgens de verzekeringsarts B&B na 25 augustus 2021 zijn ontstaan.
17. Verder stelt de verzekeringsarts B&B dat hij op de grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen indicatie ziet voor een urenbeperking. Er was op de datum in geding geen afgenomen beschikbaarheid voor arbeid noch een preventieve grond voor een urenbeperking. De stelling in bezwaar dat eiser korte nachten heeft, vindt de verzekeringsarts B&B onvoldoende reden voor een urenbeperking op energetische gronden. Eiser is blijkens het dagverhaal - ondanks zijn korte nachten en zonder bij te slapen - overdag in ruime mate actief, aldus de verzekeringsarts B&B.
18. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B volgen. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd waarom niet meer en/of andere beperkingen vereist zijn. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 15 juli 2021.
19. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 15 juli 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 26 augustus 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
20. Eiser is van mening dat de functies geheel niet aansluiten bij de beperkingen die hij ervaart. Zo moet bij de functies Operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122), Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en Samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) met de handen worden gewerkt, terwijl aantoonbaar is gebleken dat in de handen sprake is van beperkte kracht. Deze stelling is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
21. Verder stelt eiser dat een ondeugdelijk onderzoek is verricht door de arbeidsdeskundige omdat hij heeft nagelaten eiser te spreken of bij hem of zijn behandelaren extra informatie op te vragen. Verder stelt eiser dat het uurloon van de twee reservefuncties aanzienlijk lager is dan de functies waarop het maatmaninkomen is gebaseerd, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage hoger zou uitvallen als deze functies waren meegenomen.
22. De rechtbank kan eiser niet volgen. De FML is leidend voor een arbeidsdeskundige en op basis daarvan duidt hij functies. Het is aan een verzekeringsarts om (eventueel) medische informatie op te vragen. Verder merkt de rechtbank op dat in artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is bepaald dat bij de bepaling van dat wat betrokkene nog met arbeid kan verdienen, in aanmerking wordt genomen de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Dit is vaste rechtspraak. [2] Dat het uurloon van de reservefuncties lager is dan het uurloon van de voor de schatting gebruikte functies is dus niet in strijd met het Schattingsbesluit. De rechtbank acht het arbeidskundig onderzoek dan ook niet onzorgvuldig.
23. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 15 juli 2021 met de middelste van de drie geduide functies 84,70% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 15,30% arbeidsongeschikt is.
Schending artikel 3:4 van de Awb
24. Eiser is van mening dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rechtstreeks betrokken belangen, waardoor sprake is van schending van artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank overweegt dat de Wet WIA geen ruimte biedt voor een belangenafweging bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat de toepasselijke wetsbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn. Daarnaast zijn er geen bijzondere omstandigheden die dwingen hiervan af te wijken. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

25. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 15 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij per die datum voor 15,30% arbeidsongeschikt is.
26. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WAD = whiplash associated disorder.
2.Uitspraak van 27 januari 2021 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2021:190, r.o. 4.3.