ECLI:NL:RBZWB:2023:6668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
AWB 18/1630
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen leges voor watervergunning in verband met herinrichting jachthaven

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. en de heffingsambtenaar van Waterschap Brabantse Delta. De zaak betreft een beroep tegen een legesnota van € 10.000,- die aan belanghebbende was opgelegd voor het aanvragen van een watervergunning voor de herinrichting van een jachthaven. De heffingsambtenaar had op 13 oktober 2017 de legesnota verzonden, waarop belanghebbende bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 7 februari 2018, waarna belanghebbende op 14 maart 2018 beroep instelde.

De behandeling van het beroep werd meerdere keren uitgesteld in afwachting van bemiddelingsgesprekken. Uiteindelijk vond de zitting plaats op 1 juni 2023, waarbij de rechtbank besloot het beroep aan te houden tot 1 augustus 2023 om partijen de kans te geven tot overeenstemming te komen. Na te hebben vernomen dat er geen overeenstemming was bereikt, sloot de rechtbank het onderzoek op 2 augustus 2023.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de leges te heffen, aangezien belanghebbende een watervergunning had aangevraagd voor een project met bouwkosten van € 250.000,-. De rechtbank concludeerde dat de leges van € 10.000,- niet onredelijk hoog waren en dat belanghebbende niet had aangetoond dat het bedrag onbetaalbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 18/1630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] V.O.F., uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

het heffingsambtenaar van Waterschap Brabantse Delta.

Inleiding

De heffingsambtenaar heeft op 13 oktober 2017 aan belanghebbende een nota leges van € 10.000,- verzonden in verband met het aanvragen van een watervergunning ten behoeve van de herinrichting van de jachthaven aan het [adres] te [plaats 2] .
Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt bij brief van 15 november 2017. De heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daar op 14 maart 2018 beroep tegen ingesteld.
De behandeling van het beroep op zitting is verschillende keren uitgesteld in afwachting van bemiddelingsgesprekken tussen belanghebbende, het waterschap en derden.
De rechtbank heeft het beroep – met het samenhangend beroep BRE 18/4057 – op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Namens belanghebbende waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
De rechter heeft op zitting besloten om het beroep op verzoek van partijen aan te houden tot uiterlijk 1 augustus 2023 om partijen een laatste kans te geven om tot overeenstemming te komen. Bij brief van 28 juli 2023 heeft belanghebbende de rechtbank medegedeeld dat niet tot overeenstemming is gekomen. De rechtbank heeft het onderzoek daarom op 2 augustus 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Gronden

Belanghebbende heeft primair aangevoerd dat geen watervergunning is vereist voor het
renoveren van de jachthaven. Belanghebbende is door het waterschap gedwongen om die vergunning aan te vragen. Subsidiair heeft belanghebbende aangevoerd dat het legesbedrag onredelijk hoog is voor een klein familiebedrijf. Belanghebbende heeft ook al € 5.614,- aan leges moeten betalen aan de [gemeente] voor de omgevingsvergunning voor hetzelfde werk.

2. Wettelijk kader

2.1
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2
In de Legesverordening Waterschap Brabantse Delta staat dat onder de naam ‘leges’ rechten worden geheven voor het genot door of vanwege het waterschap verstrekte diensten. Die leges worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een watervergunning voor handelingen in het watersysteem op grond van hoofdstuk 3 van de Keur Waterschap Brabantse Delta (Keur), indien de bouwkosten meer dan € 25.000,- bedragen. Het tarief bedraagt 4% van de bouwkosten. [1] Belastingplichtig is de aanvrager van de watervergunning. [2]
3. De beoordeling
3.1
Belanghebbende heeft op 9 mei 2017 een watervergunning aangevraagd voor het herinrichten van de jachthaven. De door belanghebbende in de aanvraag opgegeven bouwkosten bedroegen € 250.000,-. Uit het voornoemde wettelijk kader volgt dat belanghebbende als aanvrager van die watervergunning belastingplichtig was voor het betalen van de leges voor het in behandeling nemen van die aanvraag (4% van € 250.000,-): € 10.000,-.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank was ten tijde van het bestreden besluit een watervergunning vereist voor het renoveren van de jachthaven. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar over het gedeeltelijk verlenen en gedeeltelijk weigeren van de watervergunning. De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder zaaknummer: BRE 18/4057 en heeft dat beroep heden ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het waterschap terecht heeft vastgesteld dat ten tijde van dat besluit een watervergunning was vereist voor het aanleggen van steigers in de haven op grond van de Keur. Die watervergunning staat los van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de steigers waar belanghebbende aan refereert, waarvoor door de heffingsambtenaar van de [gemeente] afzonderlijk leges zijn geheven op grond van de gemeentelijke legesverordening.
3.3
Daarnaast heeft belanghebbende niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het legesbedrag onredelijk hoog is voor de jachthaven. Waterschappen kunnen zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de waterschapsbelastingen en rechten. [3] De belastingrechter mag hier niet over oordelen, tenzij de belasting leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing waarop de wetgever bij het aan de lokale overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet het oog kan hebben gehad. Daarnaast is op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges aan de ene kant en de omvang van de verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten aan de andere kant. [4] In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het legesbedrag niet zo onredelijk hoog is dat hij niet mocht worden opgelegd. De jachthaven heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat belanghebbende die leges niet zouden kunnen betalen. De rechtbank acht dat ook niet aannemelijk, omdat bouwkosten van € 250.000,- wel voldaan konden worden en de heffingsambtenaar ter zitting heeft toegelicht dat het volledige legesbedrag ook is voldaan.
3.4
Gelet op het voorgaande was de heffingsambtenaar bevoegd om € 10.000,- leges te heffen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een watervergunning.
4. Conclusie
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Waterschapswet
Artikel 115, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet
Het waterschap kan alleen rechten heffen ter zake van het genot van door of vanwege het bestuur van het waterschap verstrekte diensten.
Legesverordening Waterschap Brabantse Delta (24 juni 2014 en wijziging van 4 maart 2015)
Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit
Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor het genot door of vanwege het waterschap verstrekte diensten, een en ander zoals genoemd in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 2 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en tarieven
De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als volle eenheid aangemerkt.

Voetnoten

1.Artikel 1 en 3 van de Legesverordening in samenhang met de tarieventabel.
2.Artikel 2 van de Legesverordening.
3.Zie artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174.
4.Bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943.