ECLI:NL:RBZWB:2023:6664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
BRE 22/4741
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van belastinginspecteur inzake suppletie aangifte omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft de beschikking van de inspecteur waarin geen teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak 2019 werd verleend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De belanghebbende had op 17 februari 2022 suppletiecorrecties ingediend voor de omzetbelasting over 2019. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeert dat het bezwaar zonder voorwerp is, aangezien er geen voldoening van omzetbelasting heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat er geen gelijkgestelde beschikking is zoals bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de suppletieaangifte ook als een verzoek om teruggaaf heeft behandeld, maar dat deze beslissing valt onder artikel 65 van de AWR, wat betekent dat deze niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen. De rechtbank besluit het beroep ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.B. Bogaart),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022. Het beroep ziet op de beschikking geen teruggaaf omzetbelasting voor het tijdvak 2019 met [aanslagnummer] B.02.9400.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft op 17 februari 2022 door middel van een suppletie correcties over tijdvakken in 2019 doorgegeven. De inspecteur heeft de suppletie aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoeningen op aangifte over de verschillende kwartaaltijdvakken in 2019.
3. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar zonder voorwerp is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, al is dat om een andere reden geweest. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
4. Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt onder meer dat de voldoening op aangifte van een bedrag voor de mogelijkheid van beroep wordt gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht brengt mee dat de mogelijkheid van bezwaar afhangt van de mogelijkheid om beroep in te stellen.
5. Belanghebbende heeft voor de tijdvakken die in 2019 liggen alleen nihilaangiftes omzetbelasting gedaan. Dat betekent dat er geen voldoening van omzetbelasting heeft plaatsgevonden. Omdat er geen voldoening heeft plaatsgevonden, is er geen sprake van een gelijkgestelde beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR. De suppletie die door de inspecteur als bezwaar tegen deze nihilaangiftes is aangemerkt, heeft dan ook geen voorwerp en moet niet-ontvankelijk worden verklaard. [1] De inspecteur heeft dan ook terecht geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaringen van bezwaren tegen de nihilaangiftes, ondanks dat de gehanteerde reden daarvoor (een termijnoverschrijding) onjuist is.
Kan de rechtbank een inhoudelijk oordeel geven?
6. De inspecteur heeft de suppletieaangifte ook in behandeling genomen als een verzoek om teruggaaf en deze in de uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2022 afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de betreffende beslissing van de inspecteur valt aan te merken als een beslissing in het kader van een verzoek om ambtshalve vermindering. [2]
7. Voor zover het beroep zich richt tegen deze afwijzing verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het betreft namelijk een beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbare beslissingen. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.

Conclusie en gevolgen

8. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond voor zover het op die beslissing ziet. De rechtbank is niet bevoegd om te oordelen over de ambtshalve beslissing van de inspecteur. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 22 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BH5375
2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1136