ECLI:NL:RBZWB:2023:6575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de definitieve tegemoetkoming in loonkosten op grond van de NOW-regeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-regeling. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 24 juni 2021 de tegemoetkoming vastgesteld op € 1.559,= en het te veel betaalde voorschot van € 4.561,= teruggevorderd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 behandeld, waarbij de minister ook aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de minister de tegemoetkoming in redelijkheid heeft vastgesteld, maar dat er motiveringsgebreken zijn in het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiseres de beroepstermijn niet heeft overschreden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister bevoegd was om de subsidie lager vast te stellen en het te veel betaalde voorschot terug te vorderen. Eiseres heeft recht op een vergoeding van haar proceskosten en immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt de minister de kosten op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4598

uitspraak van de meervoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1).
De minister heeft de definitieve tegemoetkoming op 24 juni 2021 vastgesteld op € 1.559,=. Het te veel betaalde voorschot heeft de minister op 29 juni 2021 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 9 september 2021 op het bezwaar van eiseres is de minister bij die besluiten gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en haar vader [naam] en namens de minister: mr. [minister] .
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 6 april 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in loonkosten op grond van de Now-1 voor de maanden maart, april en mei 2020 op basis van een verwacht omzetverlies van 90% over deze periode. Bij besluit van 10 april 2020 heeft de minister een tegemoetkoming van € 7.651,= toegekend. Daarvan is een voorschot van
€ 6.120,= uitbetaald.
3. Op 25 november 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming voor de maanden maart, april en mei 2020.
In het besluit van 24 juni 2021 (primair besluit 1) is de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 1.559,=. De minister heeft de vaststelling (onder meer) gebaseerd op het werkelijk omzetverlies over de periode 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
Het te veel betaalde voorschot van € 4.561,= is met het besluit van 29 juni 2021 (primair besluit 2) teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid beroep
4. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. De termijn voor het indienen van beroep bedraagt zes weken en gaat in op de dag nadat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Het bestreden besluit is op 9 september 2021 genomen en op schrift gesteld. Als vast zou staan dat het bestreden besluit ook op die dag aan eiseres zou zijn toegezonden, dan zou de beroepstermijn zijn aangevangen op 10 september 2021 en dan zou de laatste dag van de beroepstermijn 21 oktober 2021 zijn geweest. Eiseres heeft haar beroepschrift gedateerd op 22 oktober 2021 en ook op 22 oktober 2021 per fax ingediend.
Eiseres heeft gesteld dat zij het bestreden besluit na 10 september 2021 heeft ontvangen. De minister heeft in reactie daarop aangegeven dat hij meent dat hij het bestreden besluit op 9 september 2021 aan eiseres heeft toegezonden, maar dat hij dat niet kan aantonen, omdat hij het met de gewone post heeft verstuurd en hij geen verzendadministratie bijhoudt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] ligt het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel op de weg van het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen.
Aangezien de minister niet kan aantonen dat hij het bestreden besluit daadwerkelijk op 9 september 2021 aan eiseres heeft toegezonden, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres met het indienen van het beroepschrift op 22 oktober 2021 de beroepstermijn niet heeft overschreden. Het beroep is ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
5. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de minister de definitieve tegemoetkoming over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 in redelijkheid heeft vastgesteld op € 1.559,= en of hij het te veel betaalde voorschot heeft mogen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Hoe komt het dat de definitieve vaststelling lager uitkomt dan het betaalde voorschot?
7. De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 7 van de Now-1. Dat de definitieve tegemoetkoming lager is uitgevallen dan het voorschot wordt vooral veroorzaakt door het feit dat eiseres feitelijk een veel lager omzetverlies had in de subsidieperiode (28%) dan zij bij het aanvragen van het voorschot had ingeschat (90%).
Heeft de minister terecht bij de berekening van het omzetverlies beide ondernemingen van eiseres meegenomen?
8. Eiseres heeft in haar beroepschrift toegelicht dat zij twee ondernemingen heeft: [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Omdat het niet mogelijk was om beide ondernemingen in te schrijven in het handelsregister, zijn beide ondernemingen geregistreerd onder één loonheffingennummer. Eiseres stelt zich evenwel op het standpunt dat de bedrijven in het kader van de Now los van elkaar moeten worden gezien. Gelet op de strekking van de Now – behoud van werkgelegenheid – zou volgens haar alleen rekening moeten worden gehouden met bedrijfsonderdelen waar sprake is van personeel. Alleen bij het hondenpension is sprake van de inzet van personeel. Eiseres vindt dat haar activiteiten als zzp’er voor haar trimsalon buiten beschouwing moeten worden gelaten.
9. De minister heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat de tegemoetkoming in de loonkosten per loonheffingennummer wordt vastgesteld. Dit volgt uit artikel 4 en artikel 8, derde lid, van de Now-1.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres zowel de aanvraag voor de tegemoetkoming als de aanvraag voor de definitieve vaststelling heeft ingediend voor loonheffingennummer [nummer] . Dat nummer is verbonden aan de eenmanszaak van eiseres. Beide ondernemingen van eiseres, de trimsalon en het hondenpension, vallen onder dat loonheffingennummer.
10.1
De minister heeft in overeenstemming met de regels uit de Now-1 de omzetgegevens van beide ondernemingen meegenomen in de berekening van de definitieve vaststelling. De Now-1 biedt immers niet de ruimte om de omzet van het hondenpension in de berekening buiten beschouwing te laten. De minister heeft dat ook goed uitgelegd in het verweerschrift. De minister heeft daarbij verwezen naar artikel 6, vierde lid, van de Now-1, waarin is bepaald dat voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetgegevens van de natuurlijke of rechtspersoon, tenzij artikel 6a van toepassing is. Eiseres is met haar eenmanszaak een natuurlijke persoon, en beide ondernemingen vallen onder dezelfde eenmanszaak.
10.2
De minister heeft onderzocht of artikel 6a van de Now-1 op de situatie van eiseres kan worden toegepast. In artikel 6a is een uitzonderingsregeling opgenomen voor groepen of concerns. Op grond van die uitzonderingsregeling kan onder bepaalde omstandigheden worden afgeweken van de berekening van het omzetverlies op groeps- of concernniveau, en kan de omzet bepaald worden op werkmaatschappijniveau. De minister heeft in het verweerschrift terecht vastgesteld dat artikel 6a van de Now-1 geldt voor groepen of concerns die vallen onder artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek of die een moeder-/dochtermaatschappijverhouding hebben, en dat eiseres met haar eenmanszaak niet onder die categorie valt. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiseres met haar twee ondernemingen weliswaar in de feitelijke uitvoering van elkaar te onderscheiden economische activiteiten uitvoert, maar dat in juridisch opzicht sprake is van één onderneming.
10.3
Overigens heeft de minister in het verweerschrift uitgelegd dat, ook indien hij wel zou aannemen dat de trimsalon en het hondenpension een groep of concern vormen, dit eiseres niet zou baten. Een van de voorwaarden van de uitzonderingsregeling (artikel 6a, eerste lid, onder e) is namelijk dat de omzetdaling van de groep minder dan 20% bedraagt. Omdat het totale omzetverlies van de trimsalon en het hondenpension in de meetperiode maart tot en met mei 2020 meer dan 20% bedroeg, zou (ook om die reden) artikel 6a van de Now-1 niet kunnen worden toegepast.
Hoe is de omzetdaling vastgesteld?
11. Eiseres heeft in haar aanvraag voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming voor de loonkosten een omzetverlies van 24% vermeld.
12. De minister heeft onderzoek gedaan naar het omzetdalingspercentage. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 8 juni 2021. Geconcludeerd is dat de netto-omzet over de referentieperiode (1 september 2019 tot en met 29 februari 2020) € 24.577,= bedraagt en de netto-omzet over de periode maart tot en met mei 2020 € 17.900,=. Het omzetdalingspercentage is vastgesteld op 28%.
13. De rechtbank overweegt dat de omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil te berekenen tussen de omzet in de meetperiode en de referentie-omzet. De meetperiode (maart tot en met mei 2020) betreft de door eiseres zelf bij de aanvraag van de tegemoetkoming opgegeven periode. De referentie-omzet is in geval van eiseres - vanwege de overname van de onderneming per 30 augustus 2019 - niet over het hele jaar 2019 vastgesteld, maar over de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020.
De minister heeft met deze berekening de omzetdaling vastgesteld op 28% conform het bepaalde in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de Now-1.
Is voldoende rekening gehouden met de door eiseres gestelde seizoensinvloeden?
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de omzetgegevens over de (vanwege de overname van de onderneming kortere) referentieperiode en de meetperiode dusdanig vertekend zijn dat deze correctie behoeven. Ten onrechte wordt volgens haar geen rekening gehouden met seizoensinvloed. Eiseres stelt in dat verband dat de Now-1 onredelijk voor haar uitpakt, omdat zij met haar hondenpension met name omzet maakt in de vakantieperiode. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat in het zomerseizoen ongeveer 65% van de omzet wordt gedraaid en dan met name in de maanden juni, juli en augustus.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister met de vergelijking van de omzet in de referentieperiode (september 2019 tot en met februari 2020) met die over de meetperiode (maart tot en met mei 2020) een oneerlijke vergelijking heeft gemaakt. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij onder normale omstandigheden de hoogste omzet maakt in de zomerperiode (juni, juli en augustus). De rechtbank overweegt dat deze periode van hogere omzet niet valt in de referentieperiode en ook niet in de meetperiode. De vergelijking tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de meetperiode is daarmee niet scheef, omdat die periodes niet onderhevig zijn aan de door eiseres gestelde seizoensinvloed. Het is dan ook niet gebleken dat de lagere vaststelling van de subsidie is voortgekomen uit seizoensinvloeden. Het standpunt van eiseres, dat de toepassing van de Now-1 voor haar onredelijk heeft uitgepakt, wordt dan ook niet gevolgd.
Tussenconclusie
16. Op basis van het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank het omzetverliespercentage correct berekend op 28%.
De wettelijke grondslag voor de lagere vaststelling
17. Omdat het hier om subsidievaststelling gaat, is, naast de bepalingen van Now-1, ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In het bestreden besluit wordt de wettelijke grondslag niet vermeld. In zoverre kleeft er dus een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank komt hier later op terug.
18. Op grond van artikel 4:46 van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de onder het tweede lid genoemde situaties. Artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb biedt de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen indien de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze grondslag kon hanteren voor het lager vaststellen van de subsidie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het aanvragen van de subsidie en de verlening van het voorschot van de subsidie wordt uitgegaan van diverse onzekere factoren. Zo moet een schatting van het omzetverlies gemaakt worden en wordt ervan uitgegaan dat de loonsom in de subsidieperiode nagenoeg gelijk zal blijven aan de loonsom in januari 2020. Gelet op de snelheid waarmee de regeling is gemaakt en het belang bij een spoedige uitbetaling van de tegemoetkoming kon dat ook niet anders. Dit betekent dat de aanvrager zich wel moet realiseren dat het uiteindelijke subsidiebedrag lager kan worden vastgesteld indien de loonsom lager wordt en/of het geschatte omzetverlies lager uitvalt. De minister was dan ook bevoegd om de subsidie op deze grondslag lager vast te stellen.
Belangenafweging
20. Het voorgaande betekent niet dat de minister de subsidie altijd lager moet
vaststellen als de loonsom in de subsidieperiode lager is en het omzetverlies lager uitvalt.
Het gaat hier immers om een discretionaire bevoegdheid. De minister zal daarom een belangenafweging moeten maken. Dit is overigens ook erkend door de minister. In het bestreden besluit is dit niet gebeurd. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek.
De rechtbank is het echter met de minister eens dat de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten moet worden afgestemd op de feitelijk in de subsidieperiode gedaalde omzet en gemaakte loonkosten. Eiseres heeft veel minder omzetverlies geleden (28%) dan zij oorspronkelijk had ingeschat (90%). De lagere definitieve vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten is een geschikt middel, en is ook noodzakelijk om de tegemoetkoming af te stemmen op de feitelijke situatie. Het nadeel voor eiseres dat zij een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen, maakt in dit geval het bestreden besluit ook niet onevenwichtig.
Terugvordering van het te veel betaalde voorschot
21. Op grond van artikel 15 van de Now-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De minister is dus bevoegd om te veel betaalde voorschotten terug te vorderen, maar is daartoe niet verplicht. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
22. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van in totaal € 4.561,= in zijn geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is echter geen afweging gemaakt ten aanzien van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Ook in het primaire besluit is niet gemotiveerd waarom de minister het te veel betaalde voorschot geheel terugvordert, en die motivering is in het verweerschrift ook niet alsnog gegeven. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er wel een belangenafweging is gemaakt. Hij heeft het algemene doel van de Now-1 afgewogen tegen het individuele belang van eiseres bij het mogen behouden van het betaalde voorschot. De minister heeft daarbij opgemerkt dat eiseres het te veel betaalde voorschot heeft terugbetaald.
23. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval tot de afweging mocht komen dat het te veel betaalde voorschot geheel moet worden terugbetaald. De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-1 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig worden omgegaan met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel. Daar komt bij dat eiseres niet heeft gesteld dat zij door de terugvordering in financiële problemen komt. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiseres het bedrag van € 4.561,= op 10 augustus 2021 al heeft terugbetaald. Dat heeft eiseres ter zitting ook bevestigd. De terugvordering van het te veel betaalde voorschot is dus in overeenstemming met het doel van de Now-1, en ook noodzakelijk en evenwichtig.
Gevolgen motiveringsgebreken
24. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd, kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit: in het bestreden besluit is geen wettelijke grondslag vermeld en ook de belangenafwegingen voor wat betreft de lagere vaststelling en de terugvordering zijn niet in het bestreden besluit opgenomen. De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet benadeeld. Zij heeft in beroep geen gronden aangevoerd die zien op deze motiveringsgebreken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond.
26. Vanwege de geconstateerde motiveringsgebreken heeft eiseres wel recht op een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,= omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De minister moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.
27. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan zes maanden voor de bezwaarfase en 18 maanden voor het beroep. De rechtbank heeft geconstateerd dat er sinds de indiening van het bezwaarschrift op 12 juli 2021 meer dan twee jaar is verstreken en dat er sinds de indiening van het beroepschrift op 22 oktober 2021 meer dan 18 maanden is verstreken. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. Eiseres heeft daarom recht op vergoeding van immateriële schade. De overschrijding van de redelijke termijn moet volledig worden toegerekend aan de beroepsfase. De vergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 500,= per half jaar. Omdat de redelijke termijn met minder dan een half jaar is overschreden, kent de rechtbank aan eiseres een schadevergoeding toe van € 500,=.
De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) moet die schadevergoeding aan eiseres betalen. De rechtbank merkt de Staat daarom in zoverre aan als derde-partij in het geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 181,= aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,= aan proceskosten aan eiseres;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier op 12 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:44, eerste lid:
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in […]
Artikel 4:46:
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
[…]
Artikel 4:95, vierde lid:
Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1)
(zoals deze regeling luidde ten tijde hier van belang)
Artikel 4:
De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
Artikel 6:
1. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de periode als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, te delen door de referentie-omzet. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.
2. De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.
3. In afwijking van het tweede lid, is de referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, de omzet, die is gerealiseerd in de periode tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie, gerekend vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf:
de aanvang van de bedrijfsuitoefening, indien sprake is van een werkgever waarvan de bedrijfsuitoefening na 1 januari 2019 is aangevangen; of
de overgang, indien de werkgever na 1 januari 2019 een economische eenheid heeft overgenomen in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon, tenzij artikel 6a van toepassing is.
5. Indien de rechtspersoon of vennootschap onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, in afwijking van het vierde lid, uitgegaan van de omzetdaling van de groep zoals deze op 1 maart 2020 bestond. […]
6. […]
7. […]
Artikel 6a, eerste lid:
In afwijking van artikel 6, vijfde lid, kan aan de werkgever die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in dat lid, die daarom bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft verzocht, subsidie worden verstrekt waarbij de omzetdaling wordt bepaald op basis van de omzetdaling van die rechtspersoon of vennootschap afzonderlijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
[…]
e. de omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, bedraagt minder dan 20%,
in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c.
Artikel 7, eerste lid:
De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10
[…]
Artikel 8:
[…]
3. De werkgever kan eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag indienen.
4. In de subsidieaanvraag wordt in ieder geval vermeld:
(…)
c. in welke aaneengesloten periode van drie kalendermaanden binnen de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 de werkgever een omzetdaling verwacht;
[…]
Artikel 15:
Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3866