ECLI:NL:RBZWB:2023:640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1184
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor woningverbouwing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouders voor het verbouwen van een woning beoordeeld. Eiseres, woonachtig naast de vergunninghouders, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 20 juli 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Breda is verleend. Het college heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in een besluit van 11 januari 2022. De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 behandeld, waarbij eiseres, de gemachtigde van het college en de vergunninghouders aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank legt uit dat het college op basis van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht is om de vergunning te verlenen, tenzij er sprake is van specifieke weigeringsgronden. Eiseres heeft aangevoerd dat het welstandsadvies gebrekkig is en dat de aanbouw haar woongenot en privacy negatief beïnvloedt. De rechtbank oordeelt echter dat het college het welstandsadvies zonder motivering mag overnemen, tenzij er een tegenadvies is of het advies gebreken vertoont. Eiseres heeft geen tegenadvies overgelegd en haar argumenten zijn niet voldoende onderbouwd om aan de juistheid van het welstandsadvies te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het college geen ruimte heeft voor een belangenafweging. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1184
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen
[naam eiseres], uit [plaatsnaam] , eiseres
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] )
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [naam vergunninghouder 1] en [naam vergunninghouder 2] uit Breda (vergunninghouders).

1.Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouders voor het verbouwen van de woning op het perceel [naam perceel] te [plaatsnaam] .
1.2
Met het bestreden besluit van 11 januari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college de verlenin van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld.
Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van het college en vergunninghouders deelgenomen.

2.Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 18 mei 2021 hebben vergunninghouders een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning op het perceel [naam perceel] . Het gaat om een verbouwing aan de achterzijde van de woning, namelijk het uitbreiden van het hoofdgebouw met een diepte van 3,5 meter. De nieuwe diepte wordt hiermee 11,4 meter.
Op 20 juli 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Op 30 augustus 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Eiseres woont aan de [straatnaam] . Haar woning is naast die van vergunninghouders. Het bezwaar is bij besluit van 11 januari 2022 ongegrond verklaard.
2.2
Het college heeft, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aangevraagde verbouwing past binnen het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’.
Het perceel [naam perceel] heeft de bestemming ‘wonen’. Ook heeft het de bestemming waarde-archeologie. Het bouwplan ziet op het uitbreiden van het hoofdgebouw met een diepte van 3,5 meter tot een diepte van 11,4 meter. De goot- en bouwhoogte van de uitbreiding van het hoofdgebouw bedraagt 5,6 meter. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan één zijde 3,38 meter en voldoet daarmee aan artikelen 15.2.2. onder a, c en d van de planvoorschriften. De uitbreiding voldoet qua diepte, goot- en bouwhoogte en afstand tot de naastgelegen percelen aan de bepalingen van het bestemmingsplan. Daarnaast is het bouwplan beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Volgens het CRK is voldaan aan de redelijke eisen van welstand, onder de voorwaarde dat de drie vensters in de achtergevel worden herplaatst omwille van een evenwichtig gevelbeeld, ook in relatie tot de naastgelegen percelen. Het college heeft dit welstandsadvies en de gestelde voorwaarde overgenomen van het CRK en gevraagd om een aangepaste bouwtekening. Deze bouwtekening is vervolgens bij de beslissing op bezwaar gevoegd.
Verder stelt het college dat gebouwd zal worden overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Dit betekent dat het college op grond van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht is de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het gevolg is dat er voor het college geen ruimte is voor een individuele belangenafweging, ongeacht de aard en/of ernst van de tegen het bouwplan bestaande bezwaren.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of dat het college terecht de omgevingsvergunning aan vergunninghouders heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Limitatief imperatief stelsel
3.4
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Het toetsingskader voor die omgevingsvergunning staat opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. Die bepaling bevat een zogenoemd limitatief imperatief stelsel: wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde is, moet het college de omgevingsvergunning weigeren (imperatief) en daarnaast mag het college de aanvraag alleen weigeren wanneer één van de daar genoemde weigeringsgronden aan de orde is (limitatief). Dat laatste betekent dat het college de bouwvergunning moet verlenen als geen van deze weigeringsgronden zich voordoet. In dat geval heeft het college geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
Het welstandsdvies
3.5
Eiseres voert aan dat het welstandsadvies gebrekkig is. Zelfs met de herplaatste drie vensters in de nieuwe achtergevel is nog steeds sprake van een onevenwichtig gevelbeeld. De compleet nieuwe etage – waarvan geen zelfde is te vinden in de omgeving – verstoort een evenwichtig gevelbeeld.
3.6
Het college stelt dat in beginsel doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan het welstandsadvies. Daarnaast merkt het college op dat de welstandstoets de in een bestemmingsplan toegekende bouwmogelijkheden en maatvoering dient te respecteren. De redelijke eisen van welstand kunnen dan ook op zichzelf geen grond vormen om de in het plan toegekende bouwmogelijkheden en maatvoering in te perken.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nog toegelicht dat bij de vergunningsaanvraag sprake was van twee vensters in de achtergevel. Na het advies van het CRK heeft het college de voorwaarde gesteld dat de drie vensters – zoals het oorspronkelijk was – in de achtergevel worden herplaatst.
3.7
Het is vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de hoogste rechter in dit soort zaken, dat het college een welstandsadvies zonder motivering over mag nemen. Dit is alleen anders als iemand een tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundige, of als het advies van de welstandscommissie zodanige gebreken vertoont dat het college het niet zomaar voor zijn oordeel over welstand mocht gebruiken.
3.8
Het is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit advies niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook heeft eiseres geen tegengesteld advies overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie of gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de welstandscriteria.
Hoewel de welstandstoets een subjectief gegeven is, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat het CRK een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
De eigen opvatting van eiseres, dat de gehele aanbouw niet past in een evenwichtig gevelbeeld, is onvoldoende (onderbouwd) om aan de juistheid van het advies van het CRK te twijfelen. Het college heeft zich, onder verwijzing naar het advies van het CRK, op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan van vergunninghouders niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
3.9
Eiseres heeft aangevoerd dat de aanbouw van vergunninghouders veel impact heeft op haar woongenot en privacy. Zij heeft een benauwende beleving, verminderd uitzicht en zonlicht en schaduwhinder.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit betekent dat de gevraagde vergunning moet worden verleend. Dit brengt met zich mee dat het college geen ruimte heeft om een belangenafweging te maken en aldus rekening te houden met de door eiseres aangevoerde, onder 3.9 aangehaalde belangen. De argumenten van eiseres kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De verleende omgevingsvergunning blijft dus in stand.
Overige punten
3.11
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning op een onjuiste wijze heeft gepubliceerd, dat de Adviescommissie bezwaarschriften niet onafhankelijk is en dat het college burenruzies uitlokt.
3.12
Deze punten zijn geen weigeringsgronden in het beoordelingskader, zoals weergegeven en toegelicht onder 3.4. Deze argumenten kunnen hoe dan ook niet leiden tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend.

4.4. Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd wordt in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] geldt op het perceel de bestemming ‘wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’
In artikel 15.2.2 van de planvoorschriften staat:
a. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen.
b. In afwijking van onderdeel a, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.
c. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter bij twee-aaneenwoningen, geschakelde en vrijstaande woningen, met dien verstande dat deze afstand bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen.
d. Hoofdgebouwen mogen met 3,5 meter worden uitgebreid tot een maximale diepte van 12 meter, met dien verstande dat:
1. vrijstaande woningen mogen worden uitgebreid met 5 meter tot een maximale diepte van 15 meter;
2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale diepte geldt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2894