ECLI:NL:RBZWB:2023:6353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3794
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit studiefinanciering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juni 2022 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) over de weigering om een dwangsom toe te kennen wegens niet tijdig beslissen over het recht op studiefinanciering voor het jaar 2022. Op 6 juni 2023 heeft DUO een nieuwe beslissing genomen, waarin alsnog een volledige dwangsom is toegekend aan verzoeker. Hierop heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van DUO in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat DUO aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft tot veroordeling in de proceskosten.

Bij de berekening van de proceskostenvergoeding wordt een wegingsfactor toegepast, afhankelijk van het gewicht van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de zaak van gemiddelde aard is, maar in dit geval wordt een wegingsfactor van 0,5 gehanteerd, omdat het beroep gericht was tegen een niet tijdig beslissen en de vraag of er sprake was van een aanvraag studiefinanciering voor 2022. De proceskosten worden vastgesteld op € 717,-, inclusief griffierecht van € 50,- dat door DUO aan verzoeker moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends en openbaar gemaakt op 5 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: 22/3794 WSF
uitspraak van 5 september 2023 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker] te [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
en

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juni 2022 (bestreden besluit) van DUO over verzoekers bezwaar tegen de weigering om een dwangsom toe te kennen wegens niet tijdig beslissen over het recht op studiefinanciering voor het jaar 2022.
Met het besluit van 6 juni 2023 heeft DUO een nieuwe primaire beslissing genomen, waarin alsnog een volledige dwangsom is toegekend aan verzoeker.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek DUO te veroordelen in de proceskosten. DUO heeft de rechtbank laten weten dat een proceskostenvergoeding naar het gewicht ‘licht’ op zijn plaats is.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 6 juni 2023 dat DUO aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding DUO te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
3. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dient bij de berekening van een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een wegingsfactor te worden toegepast, die bepaald wordt door het gewicht van de zaak. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen zeer lichte, lichte, gemiddelde, zware en zeer zware zaken, waarvoor wegingsfactoren gelden van, onderscheidenlijk, 0,25, 0,5, 1, 1,5 en 2.
3.1
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat behandeling van een zaak in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (wegingsfactor 1), tenzij duidelijke redenen aanwezig zijn om hiervan af te wijken. Een andere wegingsfactor dan 1 wordt naar vaste rechtspraak slechts gehanteerd bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak.
3.2
Sinds 2016 wordt een wegingsfactor 0,5 slechts gehanteerd in de volgende - strikt uit te leggen - gevallen:
Het beroepschrift is gericht tegen het niet tijdig beslissen en/of de verschuldigdheid van een dwangsom als gevolg daarvan en het beroep is van eenvoudige aard.
Er wordt uitsluitend vernietigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het rechtsmiddel in bezwaar en/of beroep heeft uitsluitend betrekking op de vergoeding van proceskosten.
In hoger beroep gaat het alleen over één van de uitzonderingscategorieën genoemd onder a tot en met c. [2]
4. De rechtbank stelt vast dat hier de situatie onder a aan de orde is. Het beroepschrift was namelijk gericht tegen een niet tijdig beslissen dan wel de verschuldigdheid van een dwangsom. Daarbij lag de vraag voor of sprake was van een aanvraag studiefinanciering voor (januari) 2022, waarop door DUO moest worden beslist. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om een wegingsfactor van 0,5 te hanteren voor de proceskostenveroordeling.
5. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 717,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
6. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 50,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 717,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 2 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3988.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1374.