ECLI:NL:RBZWB:2023:6276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1919
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw op garage

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] inzake de aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw op een bestaande garage met carport. Het college had op 6 februari 2023 een besluit genomen, dat op 23 februari 2023 werd verzonden, waarin de bezwaren van eisers tegen de vergunning ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, na een zitting op 19 juni 2023 in Breda.

Eisers hebben aangevoerd dat het positieve welstandsadvies van de Welstandscommissie onvoldoende rekening houdt met hun belangen en dat het college het advies zonder motivering heeft overgenomen, wat in strijd zou zijn met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast hebben zij betoogd dat hun uitzicht onrechtmatig wordt beperkt door de dakopbouw en dat de waarde van hun woning daardoor zal dalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat de Welstandscommissie het bouwplan op de juiste wijze heeft getoetst aan de geldende welstandscriteria.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder niet alle betrokkenen heeft geraadpleegd, maar heeft geoordeeld dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad, omdat zij alsnog hun visie op het bouwplan hebben kunnen geven. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, voor zover gericht tegen de afwijking van het bestemmingsplan en de bouwhoogte van de dakopbouw, ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de activiteit "bouwen", omdat de carport niet bestaand is en dit niet correct was vermeld in de aanvraag. De rechtbank heeft het college opgedragen het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1919 WABO

uitspraak van 31 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [plaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 6 februari 2023, verzonden 23 februari 2023 (bestreden besluit) inzake de aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw op de bestaande garage met carport op het perceel [adres 1] te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 juni 2023. [eiser] is in persoon verschenen. [eiseres] is niet verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Gielen en [naam] . [vergunninghouder] heeft zich niet als derde belanghebbende aangemeld.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op 12 april 2022 heeft [vergunninghouder] omgevingsvergunning gevraagd voor het realiseren van een dakopbouw op de bestaande garage met carport op het perceel [adres 1] te [plaats] .
Op 18 mei 2022 heeft de gemeentelijke Welstandscommissie geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Op een daartoe strekkend verzoek van het college heeft vergunninghouder een verslag van de omgevingsdialoog overgelegd. Deze dialoog was nodig omdat de dakopbouw een goothoogte heeft van 5,50 meter, die daarmee 2,50 meter hoger is dan op grond van het bestemmingsplan is toegelaten.
Bij het primaire besluit van 16 juni 2022 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Het college heeft omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Ten behoeve van deze laatste activiteit heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor een goothoogte van 5,50 meter.
Tegen dit besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. Zij wonen op het perceel [adres 2] en hun achtertuin grenst aan de achtertuin van [adres 1] . Door de dakopbouw hebben zij minder zicht op de bomen die achter de dakopbouw staan.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij zich niet kunnen vinden in het positieve welstandsadvies. Naar hun mening is de Welstandscommissie onvoldoende duidelijk over de gebruikte welstandscriteria en is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden en de impact van het bouwplan op hun woon- en leefklimaat. Het college heeft het advies overgenomen zonder motivering. Dit is in strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Voorts hebben eisers er op gewezen dat vergunninghouder de omgevingsdialoog niet op de juiste manier heeft uitgevoerd. Zij zijn namelijk niet betrokken in die dialoog en daarom is hun belang niet meegenomen in de besluitvorming. Daarnaast hebben eisers, met een beroep op Europeesrechtelijke verdragsbepalingen, betoogd dat hun uitzicht onrechtmatig beperkt wordt door de dakopbouw en dat daardoor de waarde van hun woning vermoedelijk zal dalen. In dit verband hebben zij zich op het standpunt gesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve bouwmogelijkheden die minder nadelig zijn voor hun woon- en leefklimaat. Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat zij vermoeden dat niet alle bijlagen in de bezwaarfase ter inzage hebben gelegen.
3.1
Volgens eisers kregen zij de stukken in de bezwaarfase te laat aangeleverd. Ter zitting heeft het college aangegeven dat in de bezwaarfase, met het oog op de hoorzitting, alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage hebben gelegen en dat eisers daarvan op de hoogte zijn gesteld. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij niet in zijn belangen is geschaad door de late toezending van de stukken. Voorts is ter zitting vastgesteld dat eisers in beroep over dezelfde stukken beschikken als de rechtbank.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de grief van eisers dat zij vermoeden dat niet alle bijlagen in de bezwaarfase ter inzage hebben gelegen en dat zij stukken te laat kregen aangeleverd, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.2
Blijkens het advies van de Bezwaarschriftencommissie heeft het college op 31 januari 2017 een beleidsregel vastgesteld met de strekking dat ter onderbouwing van een aanvraag waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan een verslag van een omgevingsdialoog wordt overgelegd. De bedoeling daarvan is om voor het bouwplan een breder draagvlak in de buurt te krijgen.
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder het bouwplan alleen heeft voorgelegd aan de bewoners van de Glennstraat die zicht kunnen hebben op de dakopbouw. Hij heeft verzuimd om ook eisers als achterburen te consulteren. Volgens eisers is hen nu de mogelijkheid onthouden om aanpassing van het bouwplan te bewerkstelligen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers door dit verzuim niet in hun belangen geschaad omdat zij daarna in bezwaar en nu in beroep bij de rechtbank alsnog hun visie op (de omvang van) het bouwplan kunnen geven.
De rechtbank oordeelt dat deze grief van eisers niet kan slagen.
3.3
De gemeentelijke Welstandscommissie heeft getoetst aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit [plaats] (hierna: de Nota). Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eisers heeft de Welstandscommissie in een notitie van 5 oktober 2022 nog eens expliciet uitgelegd op welke wijze zij tot het positieve welstandsadvies is gekomen. Aangegeven is aan welke criteria getoetst is en in welk hoofdstuk en op welke bladzijde van de Nota dit terug te vinden is. Eisers zijn het niet eens met de desbetreffende regels van de Nota en met het welstandsoordeel, maar nu de Welstandscommissie het bouwplan op de juiste wijze heeft getoetst aan de Nota kan de andersluidende visie van eisers niet tot de conclusie leiden dat het bouwplan negatief beoordeeld had moeten worden. Deze grief van eisers kan evenmin slagen. Verder mocht het college het advies van de Welstandscommissie overnemen. Dit is niet in strijd met de door eisers aangevoerde beginselen. Zoals hiervoor is vermeld, is het advies nader toegelicht. Daarnaast hebben eiseres zelf geen advies van een andere deskundige overgelegd of nadere aanknopingspunten aangevoerd, waardoor er twijfel zou kunnen bestaan over de deskundigheid van de Welstandscommissie of het overnemen van het advies.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Woongebieden en bedrijventerreinen, [plaats] ” rust op het perceel [adres 1] de bestemming “Wonen” met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding 1” en maatvoering “maximum bouwhoogte: 9 m; maximum goothoogte: 6 m”.
4.1
Het bouwplan is voor een deel geprojecteerd op gronden met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding 1” en voor een deel op gronden zonder deze aanduiding. Op dit deel mogen ingevolge artikel 13.2.1 van de planregels aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een bouwhoogte van 5,5 m en een goothoogte van 3 m.
Het bouwplan heeft deels schuine dakvlakken en voor het overige een plat dakvlak op de bouwhoogte, waardoor ook de goothoogte op 5,5 m komt. Voor het deel van het platte dak dat buiten de aanduiding “specifieke bouwaanduiding 1” is geprojecteerd is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan omdat daar een maximale goothoogte van 3 m geldt.
4.2
Deze afwijking van het bestemmingsplan heeft het college vergund met toepassing van de zogeheten kruimelregeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid toepassing kunnen geven aan deze afwijkingsmogelijkheid. De “specifieke bouwaanduiding 1” op de plankaart heeft een uitstulping die grenst aan de [straatnaam] . Daardoor is het op grond van het bestemmingsplan zonder meer toegestaan om op die uitstulping de woning [adres 1] uit te breiden met een bouwhoogte van 9 m. Dat betekent dat eisers geconfronteerd hadden kunnen worden met een dakopbouw met een bouwhoogte van 9 m, waardoor hun zicht op de bomen nog veel verder beperkt had kunnen worden zonder dat het college een belangenafweging had moeten maken. Die maximale bouwmogelijkheid op grond van het bestemmingsplan maakt dat het college doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van vergunninghouder bij realisatie van het bouwplan boven het belang van eisers bij het niet beperken van hun uitzicht op de bomen achter de dakopbouw. Daarbij wijst de rechtbank op onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:708, waarin is geoordeeld dat - anders dan eisers stellen - er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. De woning van eisers is gelegen in een stedelijke omgeving zodat enig verlies van uitzicht door het bouwplan niet volledig is uit te sluiten. Het zoeken naar een alternatieve dakopbouw is dan ook niet zinvol en in een dergelijke situatie is het college gehouden om te beslissen op de aanvraag zoals die door vergunninghouder is ingediend. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eventuele waardevermindering geen doorslaggevend gewicht in de schaal kon leggen.
4.4
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eisers, voor zover gericht tegen de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een hogere goothoogte, ongegrond verklaard dient te worden.
5.1
Omdat de beroepsgronden van eisers mede gericht zijn tegen de bouwhoogte van het bouwplan, kan de rechtbank er niet omheen dat omgevingsvergunning is gevraagd en verleend voor het realiseren van een dakopbouw op de bestaande garage met carport terwijl de carport niet bestaand is. Ter zitting heeft het college erkend dat de carport vergund is door de onjuiste vermelding in de aanvraag en de onjuiste bouwtekeningen waarop de carport al is ingetekend in de bestaande situatie, waarop in de nieuwe situatie de dakopbouw wordt geplaatst.
5.2
Omdat het college de carport vergund heeft zonder dat dit bouwwerk is aangevraagd zal de rechtbank het beroep van eisers op dit punt gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de activiteit “bouwen”. Omdat vergunninghouder zijn bouwaanvraag moet corrigeren en de bouwtekeningen zodanig moet aanpassen dat ook omgevingsvergunning gevraagd wordt voor de carport, zal de rechtbank ook het bezwaar van eisers gegrond verklaren voor zover dit gericht was tegen de bouwhoogte en het primaire besluit herroepen voor zover daarbij omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit “bouwen”.
5.3
Dit betekent dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft en dat de omgevingsvergunning van 16 juni 2022 in stand blijft voor zover deze betrekking heeft op de activiteit “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”. Voorts betekent deze uitspraak dat als vergunninghouder zijn bouwaanvraag zodanig aanpast dat ook omgevingsvergunning gevraagd wordt voor het bouwen van de carport, hiervoor geen afwijking van het bestemmingsplan meer vereist is. Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo staat niet aan splitsing van de beide activiteiten in de weg.
5.4
Vanwege de gedeeltelijke gegrond verklaring zal de rechtbank het college opdragen het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de bouwhoogte van de dakopbouw en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • verklaart de bezwaren van eisers gegrond voor zover gericht tegen de bouwhoogte en herroept het primaire besluit voor zover daarbij omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit “bouwen”;
  • verklaart het beroep van eiseres voor het overige ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.