ECLI:NL:RBZWB:2023:6247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Sarrari, heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is, terwijl het UWV in zijn besluit van 9 maart 2021 heeft vastgesteld dat eiser slechts 26,60% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigde van eiser de gelegenheid te geven te reageren op een rapport van de verzekeringsarts.

Na verdere correspondentie en een tweede zitting op 20 juli 2023, heeft de rechtbank de argumenten van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door geen fysiek onderzoek uit te voeren en dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen adequaat was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in een nadeligere positie was gekomen door het indienen van bezwaar, en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, bevestigde de beslissing van het UWV en oordeelde dat het UWV het griffierecht aan eiser moest vergoeden, evenals de proceskosten. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 2.511,-. De uitspraak werd gedaan op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1224 WIA

uitspraak van 31 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Sarrari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 9 maart 2021 (primair besluit) geweigerd per 27 augustus 2020 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 januari 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam 1] namens het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigde van eiser de gelegenheid te geven te reageren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van 21 november 2022. Daarna zou het UWV nog de gelegenheid krijgen om te reageren.
1.5.
Na de reactie van eiser van 6 januari 2023 en de reactie van het UWV daarop, door middel van een rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 januari 2023, heeft eiser aangegeven dat hij nog een zitting wilde. Tevens heeft eiser op 7 juli 2023 een aanvullend beroepschrift met bijlagen ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam 1] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voordat de rechtbank ingaat op de inhoudelijke beoordeling, beoordeelt de rechtbank eerst of er sprake is van strijd met het verbod op reformatio in peius, zoals eiser stelt. Het verbod op het reformatio in peius houdt in dat eiser niet in een nadeligere positie mag komen door het indienen van bezwaar. Volgens eiser is hier sprake van omdat in het bestreden besluit een lager arbeidsongeschiktheidspercentage wordt aangenomen (26,60%) dan in het primaire besluit (30,46%).
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het verbod op reformatio in peius. Eiser is namelijk niet in een nadeligere situatie gekomen. De weigering van een WIA-uitkering blijft een weigering.
3. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 27 augustus 2020 voor 26,60% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
3.1.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Eerst zal de rechtbank beoordelen of het medisch onderzoek van het UWV zorgvuldig is geweest. Daarna zal de rechtbank beoordelen of het UWV de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld. Tot slot zal de rechtbank beoordelen of de door het UWV geduide functies geschikt zijn voor eiser.
3.2.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 27 augustus 2020.
4.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3
Eiser is werkzaam geweest als uitzendkracht productiemedewerker voor 40 uur per week. Voor dat werk is hij op 30 augustus 2018 uitgevallen vanwege psychische klachten, bestaande uit depressieve klachten, angstklachten, slaapproblemen en overspannenheid, en lichamelijke klachten, bestaande uit vermoeidheidsklachten en krachtsverlies. Op 27 augustus 2020 bereikt eiser het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd, hieruit is de besluitvorming zoals onder 1.1 omschreven gevolgd.
Is het medisch onderzoek van het UWV zorgvuldig geweest?
5. Eiser voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:84, aan dat in bezwaar ten onrechte geen fysiek, maar een telefonisch spreekuur met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden. Volgens eiser is het onderzoek hierdoor onzorgvuldig.
5.1.
Het UWV heeft in de beroepsfase een rapport van de verzekeringsarts b&b van 21 november 2022 ingediend. Hierin geeft hij aan dat er geen noodzaak voor een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts b&b was, omdat de verzekeringsarts al een lichamelijk onderzoek had uitgevoerd en er uitgebreide medische informatie aanwezig was over de fysieke (en psychische) toestand van eiser.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b van het UWV voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Anders dan in de door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 10 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:84, heeft het onderzoek van de verzekeringsarts b&b niet uitsluitend uit dossieronderzoek bestaan. De verzekeringsarts b&b heeft de telefonische hoorzitting bijgewoond en heeft informatie ingewonnen bij eisers huisarts waarbij informatie van andere behandelaars zat. De verzekeringsarts b&b heeft alle klachten van eiser betrokken bij de beoordeling en heeft op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld van de belastbaarheid van eiser verkregen. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b aspecten van eisers medische situatie heeft gemist of dat het medisch onderzoek anderszins onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft voorts in beroep afdoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het verrichten van lichamelijk onderzoek.
Heeft het UWV de beperkingen juist vastgesteld?
6. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
6.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 2 december 2020. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, eiser gesproken bij de telefonische hoorzitting van 8 oktober 2021 en medische informatie opgevraagd bij de huisarts en de behandelend psycholoog. Van de behandelend psycholoog heeft de verzekeringsarts b&b ondanks rappelleren geen informatie ontvangen. De nikkelallergie komt de verzekeringsarts b&b in een paar specialistenbrieven tegen en hij neemt de nikkelallergie dan ook mee in de op te stellen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Wat betreft de linkerhand laat het röntgenverslag hand links van 12 januari 2021 geen afwijkingen zien. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen medische argumenten om hiervoor beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de rugklachten heeft de verzekeringsarts om preventieve redenen enige beperkingen aangenomen in relatie tot de chronische aspecifieke rugpijn. De verzekeringsarts b&b ziet in het röntgenverslag van 21 november 2017 dat er sprake is van hoogteverlies van verschillende tussenwervelschijven. Dit is echter een normaal proces bij het ouder worden, het is namelijk ook de reden dat iemand met het verstrijken van de jaren kleiner wordt. Er is dus geen enkele positieve relatie tussen de slijtageverschijnselen en het ervaren van rugklachten. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen medische argumenten om meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen op basis van rugklachten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 20 december 2021.
6.1.1.
Voorafgaand aan de eerste zitting is het UWV pas ingegaan op de bezwaar-/beroepsgrond van eiser met betrekking tot de urenbeperking. In het medisch rapport van 21 november 2022 motiveert de verzekeringsarts b&b waarom hij geen urenbeperking heeft aangenomen. Eiser heeft namelijk geen energieverlies ten gevolge van een/zijn ziekte. Zeer ernstig beperkte energetische belastbaarheid is dus niet aannemelijk. Er is geen structureel verminderde beschikbaarheid door het moeten ondergaan van een voorgeschreven behandeling en preventief is het op de bovenop de al verminderde belastbaarheid niet noodzakelijk.
6.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Hij heeft psychische klachten waarvoor hij in behandeling is bij een specialist en hij heeft een begeleider die hem hulp aanbiedt bij allerlei zaken. Hieruit blijkt dat hij niet zelfredzaam is. Hij stelt dat hij beperkt is in het inzicht in eigen kunnen in het dagelijks functioneren en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren. Eiser verwijst hiervoor naar de episodelijst van zijn huisarts en de brief van 11 oktober 2021 van GGZ West-Brabant waarin staat vermeld dat naast de depressieve-stemmingsstoornis sprake is van ongecompliceerde rouw en psychosociale- en omgevingsproblemen. Hij is van mening dat deze diagnoses in combinatie met het medicatiegebruik van onder andere mirtazapine, wat bij eiser leidt tot een versuffende werking en duizeligheid, leiden tot beperkingen in eigen kunnen en doelmatig handelen. Verder is eiser van mening dat de verzekeringsarts b&b geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met fysieke omgevingseisen en de dynamische handelingen. Eiser stelt te lijden aan een agressieve vorm van nikkelallergie. Het standpunt van de verzekeringsarts dat ‘de nikkelallergie rustig was ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts’ is volgens eiser onbegrijpelijk aangezien hij ten tijde van het onderzoek niet in aanraking kwam met nikkel. Toen hij in aanraking kwam met nikkel in zijn werkzaamheden bij zijn voormalige werkgever [naam 2] , thans [naam 3] , trad zelfs met gebruikmaking van een beschermingsmiddel als een handschoen een ernstige nikkelallergie op aan zijn hand waardoor hij niet kon werken. Op de zitting van 25 november 2022 heeft eiser gezegd dat hij zelfs ‘out’ ging. Daarnaast heeft eiser een lichte artrose aan zijn linkerhand waarvoor een beperking aangenomen had moeten worden op hand- en vingergebruik, hiervoor verwijst eiser naar de episodelijst van de huisarts. Ook heeft hij rugklachten, hiervoor verwijst hij naar een brief van de fysiotherapeut van 27 oktober 2022, en heeft de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen beperkingen aangenomen op buigen, frequent buigen, duwen en trekken, staan en knielen of hurken. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b ook geen rekening gehouden met de medicatie van eiser en de eventuele bijwerkingen die deze medicatie heeft. Tot slot stelt eiser dat onterecht geen urenbeperking is aangenomen door de verzekeringsarts b&b in verband met de energetische beperking van eiser. Hij is van mening dat hij niet in staat is om gemiddeld ten minste 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Daarbij is hij medisch onder behandeling en werkt hij aan het herstel van zijn gezondheid waardoor hij niet fulltime kan werken.
6.2.1.
Voorafgaand aan de tweede zitting heeft eiser nog een brief van 22 juni 2023 van DE-KERING overgelegd waaruit volgens eiser blijkt dat hij eerder is gediagnosticeerd met BPS (borderline) en dat hij beperkingen ondervindt in het dagelijks leven. Verder heeft hij aangegeven dat hij op 9 januari 2023 een hartinfarct heeft gehad en dat de klachten hiervan zijn te herleiden naar de datum in het geding (27 augustus 2020) en dat het UWV hier onterecht geen rekening mee heeft gehouden.
6.2.2.
Eiser verzoekt de rechtbank om een derde-deskundige aan te wijzen voor medisch onderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn psychische klachten, zijn nikkelallergie en zijn rugklachten. Ook waren zij op de hoogte van het medicijngebruik op de datum in geding. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat het UWV van de meest recente, bekende, medische informatie uit mocht gaan voor wat betreft de psychische toestand van eiser. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 20 december 2021 uitgaat van informatie van de psycholoog van 1 april 2021 waarin een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ wordt vastgesteld. Voorheen was dit de ‘persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO)’. Verder is ook in aanmerking genomen dat de handklachten van 12 januari 2021, de brief van 22 juni 2023 en het hartinfarct van 9 januari 2023 van na de datum in geding zijn en dus niet betrokken kunnen worden bij de beoordeling van de medische situatie van eiser op de datum in geding, 27 augustus 2020.
6.3.1.
In beroep is de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 21 november 2022 pas ingegaan op de bezwaar- en beroepsgrond dat er een urenbeperking toegepast had moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b in dit rapport wel afdoende heeft gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is.
6.3.2.
Niet gebleken is dat in de FML van 20 december 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet en de rechtbank ziet ook geen reden om een deskundige aan te wijzen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.3.3.
Nu het UWV pas in beroep is ingegaan op de bezwaargrond van eiser met betrekking tot de urenbeperking, is het bestreden besluit in strijd met de motiveringsplicht uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door schending van de motiveringsplicht is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Zijn de door het UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt voor eiser?
7. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie [samenstellen van producten] (Sbc-code 111180), Samensteller kunststof- en rubberproducten (Sbc-code 271130) en Productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b ook nog de functies Administratief medewerker (Sbc-code 315133) en Machinaal metaalbewerker [excl. bankwerk] (Sbc-code 264122) geselecteerd, maar niet ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.1
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies die ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 maart 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 29 december 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.2.
Eiser heeft aangevoerd dat de functie Administratief medewerker (Sbc-code 315133) niet geschikt is, omdat hij niet beschikt over administratieve werkervaring. Deze functie ligt niet ten grondslag aan de schatting, dus komt de rechtbank niet toe aan deze beroepsgrond.
Heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
8. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
9. Eiser stelt dat het maatmanloon niet juist is, omdat de ploegentoeslag niet is meegenomen en hij is van mening dat het op de weg van het UWV ligt hier nader onderzoek naar te doen.
10. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat het UWV mocht uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie tenzij eiser aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. [1]
Eiser geeft aan niet meer over de loonstroken te beschikken, dit komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank gaat dan ook uit van de door het UWV gemaakte berekening.
11. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 27 augustus 2020.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 27 augustus 2020.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de eerste zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep hebben deze proceshandelingen elk een waarde van € 837,00. De gemachtigde heeft verder gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 21 november 2022 na hiertoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld en heeft de tweede zitting bijgewoond. In beroep hebben deze proceshandelingen elk een waarde van € 418,50.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.511,-.
12.1.
Eiser verzoekt in beroep ook om toekenning van de (in bezwaar gevraagde) vergoeding van de bezwaarkosten. Er bestaat geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. Artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen. Hiervan is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.