Op 5 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door klager tegen het beslag op een geldbedrag van € 1.750,00. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.J. van Rijsbergen, heeft het klaagschrift ingediend op 2 april 2023, met het verzoek tot opheffing van het beslag en teruggave van het geld. De behandeling vond plaats in raadkamer op 22 augustus 2023, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter en de waarnemend raadsvrouw mr. S. van Minderhout aanwezig waren. Klager was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat klager wordt verdacht van het bezit en de handel in grote hoeveelheden harddrugs. De officier van justitie heeft betoogd dat het beslag gehandhaafd moet blijven, omdat het geld mogelijk is verkregen uit illegale activiteiten. Klager heeft aangevoerd dat het geld van zijn familie afkomstig is en dat hij geen afstand heeft gedaan van het geld. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geld, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het geld later zal verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het klaagschrift ongegrond is, omdat het voortduren van het beslag noodzakelijk is voor de strafvordering. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer en is op 5 september 2023 openbaar gemaakt. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.