ECLI:NL:RBZWB:2023:6197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE 23/1007
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding voor bezwaarfase inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 29 december 2022 was gedaan. Het beroep betrof de kostenvergoeding voor de bezwaarfase met betrekking tot een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De gemachtigde van de belanghebbende stelde dat de uitspraak op bezwaar pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend was gemaakt, wat volgens hem leidde tot een onjuist tarief voor de kostenvergoeding.

De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, 29 december 2022, leidend was en dat de bekendmaking van het besluit geen voorwaarde was voor de totstandkoming ervan. De heffingsambtenaar had terecht het tarief gehanteerd dat gold in 2022, en de latere bekendmaking in 2023 rechtvaardigde niet de conclusie dat er een onjuist besluit was genomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De gemachtigde heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 december 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer].

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 29 december 2022 is. De gemachtigde stelt dat de uitspraak op bezwaar feitelijk pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend is gemaakt.
De reden van beroep ziet op de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Belanghebbende is van mening door de latere bekendmaking door de heffingsambtenaar een onjuist tarief voor de kostenvergoeding is gehanteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling niet slagen. Bekendmaking van een besluit is geen voorwaarde voor de totstandkoming daarvan. [1] Er zijn geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft bij de beslissing inzake de kostenvergoeding dus terecht het tarief zoals dat gold in 2022 gehanteerd. Dat de uitspraak op bezwaar pas in 2023 is bekendgemaakt kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de heffingsambtenaar een onjuist besluit heeft genomen gelet op het in de voetnoot aangehaalde arrest van de Hoge Raad.
Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 8 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0194