ECLI:NL:RBZWB:2023:6188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE 18/2376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 9 maart 2018, die betrekking had op een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015. Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 hebben partijen een compromis bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag, inclusief de belastingrente en invorderingsrente, in totaal € 120.000 bedraagt. Tevens is overeengekomen dat de vergrijpboete die bij de naheffingsaanslag was opgelegd, wordt vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 170 aan belanghebbende moet vergoeden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de afspraak met betrekking tot de invorderingsrente als een toezegging door de ontvanger kan worden beschouwd. Daarnaast is afgesproken dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De uitspraak is onherroepelijk indien er binnen deze termijn geen rechtsmiddel wordt aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 18/2376
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. R.J.H. Klinkeberg),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 9 maart 2018 op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende: haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en drs. [inspecteur 4] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig hetgeen hierna onder 1. is bepaald;
- vernietigt de bij de naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboete;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 170 aan belanghebbende moet vergoeden.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 9 maart 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015, de daarbij opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente.

Beoordeling door de rechtbank

1. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de naheffingsaanslag omzetbelasting, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente alsmede de daarover nog verschuldigde invorderingsrente (mits belanghebbende binnen de door de ontvanger gestelde betalingstermijn betaalt), wordt vastgesteld op een bedrag van in totaal € 120.000. De rechtbank merkt op dat de afspraak met betrekking tot de invorderingsrente als een toezegging door de ontvanger beschouwd kan worden. Verder is overeengekomen dat de bij de naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboete moet worden vernietigd.
1.1.
Daarnaast is door de heer [inspecteur 2] , namens de ontvanger, ter zitting de toezegging gedaan dat indien door de wijze van vaststelling van de invorderingsrente, het totaal door de ontvanger te vorderen bedrag onverhoopt hoger is dan het hiervoor afgesproken bedrag van € 120.000, terwijl belanghebbende dat bedrag binnen de door de ontvanger gestelde betalingstermijn voldoet, de ontvanger het meerdere oninbaar verklaart.
1.2.
Tot slot zijn partijen overeengekomen dat zij elk hun eigen proceskosten zullen dragen en dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.3.
De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. drs. M.M. de Werd en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 7 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de uitspraak te ondertekenen>
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.