ECLI:NL:RBZWB:2023:6162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE 23/1018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 december 2022. Dit beroep betrof de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overwoog dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 29 december 2022 was en dat de gemachtigde stelde dat deze pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend was gemaakt. De belanghebbende was van mening dat door deze latere bekendmaking een onjuist tarief voor de kostenvergoeding was gehanteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de bekendmaking van een besluit geen voorwaarde is voor de totstandkoming ervan. Er waren geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand was gekomen, en de heffingsambtenaar had terecht het tarief gehanteerd dat gold in 2022.

De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

([gemachtigde]),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De gemachtigde heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 december 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer].

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 29 december 2022 is. De gemachtigde stelt dat de uitspraak op bezwaar feitelijk pas op 10 januari 2023 per e-mail bekend is gemaakt.
De reden van beroep ziet op de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Belanghebbende is van mening door de latere bekendmaking door de heffingsambtenaar een onjuist tarief voor de kostenvergoeding is gehanteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling niet slagen. Bekendmaking van een besluit is geen voorwaarde voor de totstandkoming daarvan. [1] Er zijn geen aanwijzingen dat het besluit niet in 2022 tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft bij de beslissing inzake de kostenvergoeding dus terecht het tarief zoals dat gold in 2022 gehanteerd. Dat de uitspraak op bezwaar pas in 2023 is bekendgemaakt kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de heffingsambtenaar een onjuist besluit heeft genomen gelet op het in voetnoot 2 aangehaalde arrest van de Hoge Raad.
Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 8 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0194