ECLI:NL:RBZWB:2023:6146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
BRE-23_1202
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 januari 2023 behandeld. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard door de inspecteur, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank bevestigt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn eindigde op 21 november 2019. Het bezwaarschrift van de belanghebbende, gedateerd op 17 augustus 2022, werd pas op 18 augustus 2022 ontvangen, wat betekent dat het te laat was ingediend. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij eerder een bezwaarschrift had ingediend, en dat de redenen voor de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar zijn.

Daarnaast wordt in de uitspraak opgemerkt dat het beroep tegen de ambtshalve beslissing van de inspecteur om de aanslag niet te verminderen, ook niet-ontvankelijk is. De rechtbank benadrukt dat voordat beroep tegen een ambtshalve beslissing kan worden ingesteld, eerst de bezwaarfase doorlopen moet worden. De rechtbank draagt de inspecteur op om het bezwaar tegen de ambtshalve beslissing alsnog in behandeling te nemen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond is en dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 januari 2023, betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018, met [aanslagnummer] H.86.01.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2]
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 10 oktober 2019 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 21 november 2019.
4.1.
Het bezwaarschrift, met dagtekening 17 augustus 2022, is bij de inspecteur ontvangen op 18 augustus 2022. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Belanghebbende stelt reeds eerder, in 2019, een bezwaarschrift te hebben ingediend. Belanghebbende heeft dit echter niet met bewijsstukken onderbouwd.
4.2.
Het is aan belanghebbende om haar stelling dat zij eerder een bezwaarschrift te hebben ingediend, aannemelijk te maken. Hier is belanghebbende niet in geslaagd. De enkele stelling dat een bezwaarschrift in 2019 is verzonden, is onvoldoende.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft geen andere redenen, dan de hiervoor genoemde eerdere verzending, gegeven voor de overschrijding van de bezwaartermijn.

Massaal bezwaar plus procedure

6. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de inspecteur om de aanslag niet ambtshalve te verminderen, verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
6.1.
Voordat beroep tegen die ambtshalve beslissing kan worden ingesteld, moet als uitgangspunt eerst de bezwaarfase worden doorlopen. Dat is hier niet gebeurd. Het beroepschrift van belanghebbende moet in zoverre aangemerkt worden als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve beslissing. Zoals de inspecteur in zijn brief van 20 maart 2023 heeft toegelicht, gebeurt dit in het geval van belanghebbende geheel automatisch voor zover het bezwaar tegen de ambtshalve beslissing zich richt tot één van de vragen die onderwerp is van de massaalbezwaarplusprocedure inzake box 3 [7] . Voor zover het bezwaar van belanghebbende onder deze procedure valt, zal hierop bij collectieve uitspraak worden beslist. Voor zover de bezwaren van belanghebbende niet onder deze procedure vallen, dient de inspecteur alsnog het bezwaar individueel in behandeling te nemen. Volledigheidshalve zal de rechtbank de inspecteur opdragen het bezwaar tegen de ambtshalve beslissing (alsnog) in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dat zicht daartegen richt is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing omtrent het verzoek om ambtshalve vermindering, is het kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de ambtshalve beslissing niet-ontvankelijk en draagt de inspecteur op het bezwaar alsnog in behandeling te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 6 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Besluit van 25 januari 2023, Staatscourant 2023, 2860.