ECLI:NL:RBZWB:2023:6136

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5058 en 22_5059 en 22_5060 en 22_5065 en 22_5067 en 22_5077 en 22_5080
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen het telen van medische cannabis onder het Damoclesbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 augustus 2023, worden de beroepen van eisers tegen de brief van de burgemeester van Tilburg van 12 mei 2022 beoordeeld. In deze brief werd gesteld dat het telen van medische cannabis onder het reguliere Damoclesbeleid valt, waardoor de extra voorwaarden van een eerdere brief van 12 september 2016 niet meer van toepassing zijn. De burgemeester verklaarde de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk, omdat de brief van 12 mei 2022 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de beroepen op 10 augustus 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De burgemeester werd vertegenwoordigd door een onbekende naam. De rechtbank concludeert dat de burgemeester geen handhavend optreden kan uitvoeren tegen het telen van een beperkte hoeveelheid cannabis voor eigen gebruik, omdat er geen sprake is van een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank oordeelt dat de brief van 12 mei 2022 geen gedoogbeslissing is, maar eerder een feitelijke handeling. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt dat de burgemeester de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, waardoor eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5058, 22/5059, 22/5060, 22/5065, 22/5067, 22/5077 en 22/5080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser sub 1],
[eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6], uit [plaats 1] en
[eiser sub 7]uit [plaats 2] , eisers,
(gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters),
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de brief van de burgemeester van 12 mei 2022 waarin hij aangeeft dat het telen van medische cannabis onder het reguliere Damoclesbeleid valt en dat daarmee de in de brief van 12 september 2016 gestelde extra voorwaarden niet (meer) van toepassing zijn.
1.1.
In de bestreden besluiten van 15 september 2022 op de bezwaren van eisers heeft de burgemeester deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en dus niet inhoudelijk in behandeling genomen, omdat de brief van 12 mei 2022 niet aan te merken is als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daar geen bezwaar tegen kan worden gemaakt. [1]
1.2.
De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers [eiser sub 2] , [eiser sub 7] en [eiser sub 5] deelgenomen, samen met hun gemachtigde. Ook waren enkele toehoorders aanwezig. De burgemeester werd vertegenwoordigd door [naam] .

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 12 september 2016 heeft voormalig [burgemeester] eisers per brief laten weten dat hij onder bepaalde voorwaarden het telen van medicinale cannabis toestaat. Vijf jaar na die brief heeft een evaluatie van de huidige gang van zaken rondom het telen van medicinale cannabis plaatsgevonden. Hiertoe is een schriftelijke enquête gehouden en er is gesproken met de politie, het Openbaar Ministerie en de woningcorporaties.
2.1.
In de brief van 12 mei 2022 geeft de burgemeester aan dat hij op grond van de evaluatie geen redenen ziet om af te wijken van de regeling dat in het geval van het telen van maximaal vijf hennepplanten niet bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. Dit is overeenkomstig de ‘Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid)’. Het telen van medicinale cannabis valt hiermee onder het reguliere Damoclesbeleid. Dit betekent dat de in de brief van 12 september 2016 extra gestelde voorwaarden niet (meer) van toepassing zijn.
2.2.
De burgemeester geeft aan dat hij geen invloed heeft op het (uitvoerings)beleid van andere partners in de stad zoals Openbaar Ministerie, politie en woningcorporaties, zij maken hun eigen afwegingen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers en het daarmee niet inhoudelijk ingaan op deze bezwaren tegen de brief van 12 mei 2022 door de burgemeester. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De beroepen zijn ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de brief van 22 mei 2022 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?
4.1.
Eisers zijn van mening dat de burgemeester de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen sprake zou zijn van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens eisers is er namelijk wel sprake van een dergelijk besluit. De brief van 12 mei 2022 moet volgens eisers gezien worden als een intrekking van de brief van 12 september 2016 die volgens eisers gezien moet worden als een gedoogbeslissing. Deze gedoogbeslissing heeft zich in de praktijk bewezen, nu diverse patiënten niet met een sluiting van hun woning geconfronteerd zijn, noch strafrechtelijk vervolgd werden vanwege de brief van de burgemeester van 12 september 2016 met de toelichting dat ze aan de voorwaarden, zoals gesteld in de brief, voldoen.
4.2.
De burgemeester geeft aan dat de brief van 12 september 2016 geen gedoogbeslissing is, omdat het moet gaan om een feit waartegen hij normaal gesproken handhavend kan optreden en dat bij het telen van medicinale cannabis voor eigen gebruik ontbreekt. Hij kan namelijk alleen de woning sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet als in de woning of op het daarbij behorende erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn ofwel wanneer voorwerpen of stoffen in de woning worden aangetroffen die, kort gezegd, bestemd zijn voor de drugshandel. Mocht zijn brief van 12 september 2016 wel aangemerkt worden als een gedoogbeslissing dan staat tegen zijn brief van 12 mei 2022, die dan als intrekking van die gedoogbeslissing gezien wordt, nog steeds geen bezwaar en beroep open, omdat er volgens hem geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval zoals bedoeld in de vaste rechtspraak van de ABRvS.
Hoe oordeelt de rechtbank hierover?
5.1.
In algemene zin wil de rechtbank, los van de juridische beoordeling van deze zaak, de burgemeester meegeven dat bij de behandeling van de zaak is gebleken dat de brief van 12 mei 2022 in plaats van (continuering van) rust juist de nodige onrust en gevoelens van rechts
onzekerheid bij eisers heeft veroorzaakt. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester erkend dat de aanpak rondom deze problematiek in communicatief opzicht beter had gekund. Het is voor eisers (kennelijk) van groot belang dat zij in voorkomende gevallen een brief kunnen tonen, waarin kernachtig wordt verwoord dat het telen van medicinale cannabis, onder voorwaarden, wordt toegestaan. De rechtbank geeft de burgemeester in overweging hier op de een of andere manier een oplossing voor te zoeken. Ter zitting is ook gesproken over een (telefonisch) contactpunt tussen eisers en gemeente waarmee door eisers snel en effectief contact wordt gezocht in geval van onduidelijkheid bij bijvoorbeeld de politie over het medicinale cannabisgebruik en de hiervoor aanwezige (kleine) voorraad in de woningen van eisers.
5.2.
Wanneer de rechtbank vervolgens meer inhoudelijk naar de zaak kijkt, is allereerst van belang om te bezien of in deze zaak nu wel of niet sprake is van gedogen. Daarbij gaat de rechtbank uit van de definitie, zoals die wordt gehanteerd door de staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven in zijn conclusie van 16 januari 2019: gedogen is afzien van handhaving in gevallen waarin een bestuursorgaan tot handhaving juridisch bevoegd en feitelijk in staat is. Met de burgemeester, zoals is omschreven in het verweerschrift en ook aangegeven op de zitting, is de rechtbank van oordeel dat zolang er op kleine schaal cannabis wordt gekweekt voor medicinaal gebruik, voor de burgemeester de bevoegdheid ontbreekt om hiertegen handhavend op te treden. Ook de woorden “daartoe aanwezig” uit artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet maken dat geen sprake is van een overtreding bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand als er geen handelsoogmerk is. [2] En waar geen sprake is van de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden [3] is evenmin sprake van gedogen. De brief van 12 mei 2022 kan dan ook niet als (de intrekking van) een gedoogbeslissing maar eerder als een feitelijke handeling worden aangemerkt. Een gedoogbeslissing is namelijk een brief van een bestuursorgaan waarin is vermeld dat volgens het bestuursorgaan sprake is van een overtreding, waartegen het bestuursorgaan vooralsnog niet tot handhaving overgaat, zonder meer of alleen als aan de in de brief vermelde voorwaarden wordt voldaan. [4] In de brief van 12 september 2016 (en de brief van 12 mei 2022) vermeldt de burgemeester namelijk situaties waarin hij van mening is dat er juist geen overtreding is van artikel 13b van de Opiumwet.
5.3.
Eisers hebben daarnaast nog aangevoerd dat er sprake is van een bestuurlijk rechtsoordeel, omdat de burgemeester in de brieven van 12 september 2016 en 12 mei 2022 een oordeel geeft over het niet van toepassing zijn van artikel 13b van de Opiumwet over de in die brieven genoemde gevallen. Hiertegen staat ook geen bezwaar en beroep open, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. [5]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet. Het is in een voorkomend geval niet onevenredig bezwarend om een handhavingsbesluit uit te lokken. Zoals ter zitting is gesproken ligt de lat om te spreken van een uitzonderingssituatie hoog. [6] De burgemeester geeft in het verweerschrift aan dat bij een eventueel voornemen tot een handhavingsbesluit (tot sluiting van de woning) eisers alsnog in de zienswijze kunnen aanvoeren dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet en mocht het wel tot een sluiting komen, dan kunnen eisers dit alsnog bij de voorzieningenrechter, in zowel bezwaar als beroep, aanvoeren en daarin kunnen eisers verzoeken om schorsing van het besluit. De rechtbank gaat er op dit moment vanuit dat het, gelet op de overwegingen eerder in deze uitspraak, zover niet zal komen, mits wordt voldaan aan de situatie/voorwaarden van het kweken van een kleine hoeveelheid plantjes voor eigen, medicinaal gebruik.
5.5.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de brief van 22 mei 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen sprake is van (de intrekking van) een (gedoog)besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 31 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 1:3 in samenhang met de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
3.De rechtbank verwijst in dit kader ook naar haar uitspraak van 25 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3429.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356, rechtsoverweging 20.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:4242, rechtsoverweging 4.2. en de uitspraak van de ABRvS van 12 februari 2020, rechtsoverweging 6.2.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 9 maart 2011, ECLI:NLRVS:2011:BP7160.