ECLI:NL:RBZWB:2023:6127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom voor illegale stacaravan op agrarisch perceel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] inzake een last onder dwangsom voor het verwijderen van een illegaal geplaatste stacaravan op een agrarisch perceel. Het college had op 6 februari 2023 een besluit genomen waarin eiser werd gelast de stacaravan te verwijderen, met een dwangsom van € 1.500,-- per week tot een maximum van € 15.000,--. Eiser heeft aangevoerd dat de stacaravan vergunningvrij geplaatst mocht worden, omdat deze als bijbehorend bouwwerk bij een akkerschuur zou kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de stacaravan niet vergunningvrij was, omdat het perceel geen bouwvlak heeft en de stacaravan niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stacaravan evident een gebouw is en dat de aanwezigheid van de akkerschuur niet noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de agrarische bestemming. Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die zouden rechtvaardigen dat het college van handhaving zou moeten afzien. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1976 GEMWT

uitspraak van 28 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 6 februari 2023 (bestreden besluit) inzake de last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van een (woon)unit/stacaravan (hierna: de stacaravan) op het [perceel] te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juli 2023. Eiser is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A.J. Braspenning.

Overwegingen

1. Tijdens controles op 14 en 28 december 2021 hebben gemeentelijke toezichthouders geconstateerd dat op het [perceel] te [plaats] illegaal en in strijd met het bestemmingsplan een (woon)unit/stacaravan is geplaatst.
Dit heeft geleid tot het voornemen van 7 april 2022 om eiser, onder oplegging van een dwangsom, te gelasten de overtreding te beëindigen.
Op 3 mei 2022 heeft eiser zijn zienswijze over dit voornemen ingediend.
Bij het primaire besluit van 13 juni 2022 heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, eiser gelast om de stacaravan te verwijderen binnen acht weken na verzending van het besluit. Daarbij heeft het college aangezegd dat eiser een dwangsom verbeurt van € 1.500,-- per week dat niet wordt voldaan aan de last, tot een maximum van € 15.000,--.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5808 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser afgewezen. Daarbij is de begunstigingstermijn verlengd tot 17 november 2022.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de stacaravan verkocht en verwijderd heeft en dat hij ten gevolge van de noodverkoop kosten heeft moeten maken en schade heeft geleden. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat eiser nog steeds procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangevoerd dat geen vergunning is verleend voor de gebouwen op het perceel. Eiser heeft een vergunning uit 1999 overgelegd voor de bouw van een akkerschuur op het [perceel] . Destijds was er volgens eiser een noodzaak om de akkerschuur te (her)bouwen en daarom is dit gebouw nu aan te merken als hoofdgebouw. Gegeven de aanwezigheid van dit hoofdgebouw kan de stacaravan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk en kon de stacaravan vergunningvrij worden opgericht, aldus eiser. In dit verband heeft hij betoogd dat de stacaravan achter de akkerschuur - en daarmee in het achtererfgebied - is gebouwd.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat het overgangsrecht niet van toepassing is, dat de gemeente verzuimd heeft om de akkerschuur positief te bestemmen en dat op het perceel een verbaal agrarisch bouwvlak aanwezig is. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij volgens informatie van het Omgevingsloket de stacaravan vergunningvrij mocht plaatsen. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat er concreet zicht op legalisatie was omdat geen sprake is van nieuwvestiging.

Is sprake van een overtreding?

4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats] ’ rust op het [perceel] de bestemming ‘Agrarisch’.
Krachtens artikel 3.2.1 van de planregels mogen op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die ten dienste staan aan de bestemming.
Artikel 3.2.2, onder a, van de planregels bepaalt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
4.1
De rechtbank overweegt dat het perceel geen bouwvlak heeft en dat - gelet op de hiervoor aangehaalde planregels – op het perceel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht. De stacaravan is, anders dan eiser heeft betoogd, evident een gebouw. Onder een ‘gebouw’ wordt in artikel 1.79 van de planregels verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel om gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Dat andere wetten mogelijk andere criteria hanteren is niet relevant omdat het college in deze zaak is gebonden aan de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats] ’.
4.2
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder lid 3, van Bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op - voor zover hier van belang - een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied.
Artikel 1 van Bijlage II bij het Bor definieert achtererfgebied als erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Artikel 1 van Bijlage II bij het Bor definieert hoofdgebouw als gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Artikel 1 van Bijlage II bij het Bor definieert een bijbehorend bouwwerk als uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
4.3
Omdat de bestemming ‘agrarisch’ is en op het perceel geen gebouwen mogen worden opgericht, is voor de verwezenlijking van de bestemming de aanwezigheid van een gebouw niet noodzakelijk. Op het perceel staat weliswaar een gebouw, maar dat is een akkerschuur waarvoor in 1999 bouwvergunning is verleend. De akkerschuur mag blijven staan op grond van het overgangsrecht maar dat betekent niet dat dit gebouw van belang is voor de verwezenlijking van de agrarische bestemming. In het ambtelijk voorstel uit 1999 is het college geadviseerd om de bouwvergunning voor de akkerschuur te weigeren omdat er geen noodzaak voor was. Het college is destijds afgeweken van dit voorstel, maar niet omdat die noodzaak er wel zou zijn.
4.4
Ook indien de akkerschuur als hoofdgebouw aangemerkt zou moeten worden dan kan de stacaravan nog steeds niet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. De akkerschuur is - bezien vanuit de openbare weg [straatnaam] – rechts achterin op het perceel is gesitueerd en de stacaravan stond ervoor. Daarmee wordt niet voldaan aan de eis in artikel 2, aanhef en onder lid 3, van Bijlage II bij het Bor, dat het bijbehorend bouwwerk moet worden gebouwd in het achtererfgebied. In dit verband heeft eiser betoogd dat het zandpad dat haaks staat op het [straatnaam] en over de volle lengte van zijn perceel loopt als uitgangspunt moet worden genomen. De rechtbank kan daar niet in meegaan omdat het zandpad op het perceel geen openbaar toegankelijk gebied is zoals bedoeld in de definitie van achtererfgebied.
4.5
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het plaatsen van de stacaravan niet vergunningvrij was. Het college was daarom bevoegd om handhavend op te treden.

Geen legalisatie mogelijk

5. Voorts is de rechtbank met het college van oordeel dat het alsnog vergunnen van de illegale plaatsing van de stacaravan niet in de rede ligt. Er ligt geen bouwblok op het perceel en ook voor toepassing van de zogeheten kruimelregeling als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4 van Bijlage II bij het Bor (voor afwijking van het bestemmingsplan) moet sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk.
5.1
Eiser heeft betoogd dat ter plaatse een verbaal agrarisch bouwvlak aanwezig is, maar die stelling ontbeert feitelijke grondslag. Eiser heeft gewezen op jurisprudentie waarin sprake was van een verbaal bouwblok, maar die uitspraken hebben geen betrekking op het bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats] ’.
5.2
Zoals hiervoor is vastgesteld kan de stacaravan door het ontbreken van een hoofdgebouw niet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. Dat betekent dat de stacaravan alleen vergund zou kunnen worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° van de Wabo. Een dergelijke afwijking van het bestemmingsplan vereist een aanvraag met een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarvan is geen sprake.
5.3
Het gegeven dat de akkerschuur door de gemeenteraad niet positief bestemd is in het huidige bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats] ’ kan het college niet worden aangerekend. Het had op de weg van eiser of van zijn rechtsvoorganger gelegen om zich tijdig te wenden tot de planwetgever. Overigens zou dat niet hebben kunnen leiden tot de conclusie dat de akkerschuur noodzakelijk was voor de bestemming. De schuur is opgericht voor de opslag van gereedschappen.

Geen bijzondere omstandigheden

6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, en die overtreding kan niet worden gelegaliseerd, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan van deze plicht afwijken.
6.1
Als bijzondere omstandigheid heeft eiser aangevoerd dat hij volgens informatie van het Omgevingsloket de stacaravan vergunningvrij mocht plaatsen, maar naar het oordeel van de rechtbank gaat de onderzoeksplicht van eiser verder dan het raadplegen van het Omgevingsloket. In dit geval is niet duidelijk of eiser heeft aangegeven dat het om een plaatsgebonden stacaravan ging en voorts wordt bij de raadpleging van het Omgevingsloket altijd aangegeven dat aan de uitkomst geen rechten ontleend kunnen worden. Gelet hierop is het college niet gebonden aan de uitkomst van de check die eiser op het Omgevingsloket heeft uitgevoerd.
6.2
Ten slotte heeft eiser aangegeven dat hij de stacaravan nodig heeft om te voldoen aan het Arbeidsomstandighedenbesluit. Volgens eiser heeft hij de stacaravan nodig als toilet- en wasruimte, maar ook deze stelling kan niet leiden tot de conclusie dat het college de stacaravan zou moeten gedogen. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij geen werknemers heeft en voorts heeft hij niet concreet aangegeven welke norm van het Arbeidsomstandighedenbesluit er aan in de weg staat dat hij op zijn perceel agrarische arbeid verricht zonder de aanwezigheid van een toilet en wastafel.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 28 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.