ECLI:NL:RBZWB:2023:6017

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2692 en 23_1737
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aflossingscapaciteit en het afgewezen kwijtscheldingsverzoek door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eiseres tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de vastgestelde aflossingscapaciteit en een afgewezen kwijtscheldingsverzoek. Eiseres, die een gedeeltelijke AOW-uitkering en een AIO-aanvulling ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de aflossingscapaciteit die door de SVB is vastgesteld op € 175,88 per maand. De SVB handhaafde dit besluit na een eerdere terugvordering van te veel ontvangen AIO-aanvulling. Eiseres stelt dat de aflossingscapaciteit onjuist is berekend en dat er geen rekening is gehouden met haar woon- en zorglasten. De rechtbank heeft de beroepen op 20 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de SVB aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit gegrond is, omdat de SVB in beroep heeft besloten om van augustus 2022 tot augustus 2023 slechts de helft van de aflossingscapaciteit in te houden. Dit besluit wordt als een zorgvuldigheidsgebrek beschouwd, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de vastgestelde aflossingscapaciteit niet te laag is vastgesteld. Het beroep tegen het afgewezen kwijtscheldingsverzoek is ongegrond, omdat eiseres niet eerder dan februari 2032 in aanmerking komt voor kwijtschelding.

De rechtbank concludeert dat de SVB het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.674,00. De uitspraak is gedaan op 23 augustus 2023 en is geanonimiseerd gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2692 en 23/1737 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Akça-Altun),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, SVB,

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de door de SVB vastgestelde aflossingscapaciteit [1] en een afgewezen kwijtscheldingsverzoek [2] . Met het besluit van 16 mei 2022 (met betrekking tot de vastgestelde aflossingscapaciteit, bestreden besluit I) op de bezwaren van eiseres heeft de SVB het besluit van 9 februari 2022 gehandhaafd. Hangende beroep heeft de SVB op 8 augustus 2022 besloten dat in de periode van augustus 2022 tot en met juli 2022 de helft van de aflossingscapaciteit op de uitkering wordt ingehouden (bestreden besluit II). Bij besluit van 15 februari 2023 (het afgewezen kwijtscheldingsverzoek, bestreden besluit III) heeft de SVB de bezwaren van eiseres het besluit van 28 november 2022 ongegrond verklaard en het besluit van 28 november 2022 gehandhaafd.
1.1
De beroepsprocedure tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit is geregistreerd onder procedurenummer BRE 22/2692 PW en de beroepsprocedure tegen het afgewezen kwijtscheldingsverzoek is geregistreerd onder procedurenummer BRE 23/1737 PW. De SVB heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door de dochter van eiseres, en de gemachtigde van de SVB.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of de SVB de vanaf februari 2022 bepaalde
aflossingscapaciteit op goede gronden heeft vastgesteld en of de SVB het kwijtscheldingsverzoek van de terugvordering heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1
De SVB heeft ter zitting toegelicht dat het bestreden besluit II als voortgezette besluitvorming dient te worden beschouwd. Het bestreden besluit II is genomen, omdat het beleid van de SVB is gewijzigd. De rechtbank stelt vast dat de SVB in het bestreden besluit II de in het bestreden besluit I vastgestelde aflossingscapaciteit handhaaft, terwijl de maandelijkse inhoudingen vanaf augustus 2022 tot augustus 2023 gehalveerd zijn. Daarmee wijzigt de SVB naar het oordeel van de rechtbank feitelijk het bestreden besluit I. Bestreden besluit II dient dan ook als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb te worden beschouwd. Omdat de SVB in bestreden besluit II niet volledig tegemoet komt aan het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I en eiseres voldoende belang heeft bij de procedure tegen het bestreden besluit I is het beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen het bestreden besluit II.
Het beroep
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit gegrond en het beroep tegen het afgewezen kwijtscheldingsverzoek ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt een gedeeltelijke AOW-uitkering en een AIO-aanvulling. Daarnaast ontvangt zij maandelijks een Servische nabestaandenpensioenuitkering. Bij besluit van 18 juli 2017 heeft de SVB € 11.061,75 aan te hoog uitbetaalde AIO-aanvulling van eiseres teruggevorderd. De terugvordering is ontstaan, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft overtreden. Bij besluit van 9 februari 2022 heeft de SVB de aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld op € 175,88 per maand en de SVB verrekent vanaf deze maand dit aflossingsbedrag met de uit te betalen AOW-uitkering en AIO-aanvulling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2022. In het bestreden besluit I heeft de SVB de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de vastgestelde aflossingscapaciteit vanaf februari 2022 gehandhaafd. Hangende beroep heeft de SVB het bestreden besluit I herzien, namelijk door te besluiten dat in de periode van augustus 2022 tot augustus 2023 de helft van de aflossingscapaciteit op de maandelijkse uitkering wordt ingehouden.
Eiseres heeft op 19 oktober 2022 een verzoek tot kwijtschelding van de terugvordering AIO-aanvulling ingediend. Bij besluit van 28 november 2022 heeft de SVB dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet eerder dan per februari 2032 mogelijk in aanmerking komt voor een kwijtschelding. Ook tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit III heeft de SVB de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 28 november 2022 ongegrond verklaard en de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek gehandhaafd.
Procedure BRE 22/2692: heeft de SVB de aflossingscapaciteit van eiseres vanaf februari 2022 op goede gronden vastgesteld?
5. Eiseres voert aan dat de Servische nabestaandenpensioenuitkering al is verwerkt in de AIO-aanvulling en dat bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit daarom enkel met de AOW-uitkering en AIO-aanvulling rekening mag worden gehouden. Eiseres stelt verder dat de aflossingscapaciteit verkeerd is berekend, omdat de SVB ten onrechte niet is uitgegaan van het in artikel 22, sub a, van de Participatiewet opgenomen normbedrag en er geen rekening is gehouden met de woon- en zorglasten. Eiseres wenst de sinds februari 2022 ingehouden bedragen terug te ontvangen en doet een beroep op een dringende reden om af te zien van de maandelijkse inhoudingen.
5.1
De SVB stelt zich, onder verwijzing naar het bestreden besluit I, op het standpunt dat dat de aflossingscapaciteit op de juiste wijze is berekend. Eiseres beschikt, ook na inhouding van de aflossingscapaciteit, over een inkomen van tenminste 95% van de bijstandsnorm uit artikel 21, sub a, van de Participatiewet. Volgens de SVB bedraagt het inkomen van eiseres – na aftrek van de vaste lasten en de aflossingscapaciteit – nog ruim € 369,00 per maand en is niet gebleken dat eiseres hierdoor in de financiële problemen komt. De SVB neemt ook voor de aangevoerde zorgen en stress geen dringende reden aan om van invordering af te zien.
5.2
Tussen partijen is de hoogte en de formele rechtskracht van de in overweging 4 aangegeven terugvordering niet in geschil. Evenmin zijn de inkomensbestanddelen van eiseres in geschil noch dat zij een pensioengerechte alleenstaande is.
5.3
Omdat eiseres de terugvordering van de SVB niet in een keer kan betalen, heeft de SVB een aflossingsbedrag vastgesteld. Voor de hoogte hiervan (€ 175,88 per maand) is de SVB teruggevallen op de beslagvrije voet (bvv). Met ingang van 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking getreden. De wetgever heeft de toenmalige regeling [3] aangepast, omdat te bvv complex en weinig transparant was. Bovendien was men voor een juiste berekening van de bvv afhankelijk van de informatie die de schuldenaar moest verstrekken en dat gebeurde in de meeste gevallen niet. Dit leidde in de praktijk tot een lastig uitvoerbare regeling, waardoor de bvv vaak niet correct kon worden vastgesteld en dat gaat ten koste van zowel de schuldenaar als de schuldeiser [4] . De wetgever heeft bij de wetswijzigingen expliciet gekozen voor een nieuw systeem om de bvv te berekenen. Dit systeem is eenvoudiger en grofmaziger, met minder ruimte voor maatwerk [5] . In de vanaf 2021 geldende regels voor het vaststellen van de bvv worden onder meer drie groepen onderscheiden, waaronder de groep met een inkomen tot aan de relevante bijstandsnorm [6] . De SVB is voor eiseres van deze groep uitgegaan. Voor hen bedraagt de bvv 95% van het netto-inkomen inclusief vakantietoeslag. Bij de oude wijze van de berekening van de bvv viel de bvv vaak hoger uit dan het inkomen zelf, met als gevolg dat er geen inhouding kon plaatsvinden. De wetgever vond dit ongewenst en wilde met de wetswijziging een belangrijk signaal afgeven, namelijk dat financiële verplichtingen nagekomen dienen te worden, dat schuldenaren op hun verantwoordelijkheid worden gewezen en dat zij niet het gevoel krijgen dat zij voor schuldeisers onaantastbaar zijn. Na doorvoering van de wetswijzigingen hebben ook schuldenaren uit deze groep enige afloscapaciteit [7] . Dat uit een eerdere berekening van de draagkracht van de SVB volgde dat eiseres toen geen draagkracht had, betekent niet dat eiseres na de wetwijzigingen nog steeds geen draagkracht heeft. Bij de berekening van de bvv is de bijstandsnorm van artikel 21 van de Participatiewet van toepassing [8] . De beroepsgrond van eiseres op de toepasselijkheid van de norm uit artikel 22 van de Participatiewet slaagt dan ook niet.
5.4
De SVB is in het bestreden besluit I uitgegaan van een netto-uitkering aan AOW en AIO-aanvulling van afgerond € 960,00 per maand. De Servische nabestaandenpensioen-uitkering bedraagt € 267,00 netto per maand. In totaal bedraagt het inkomen van eiseres dus € 1.227,00 netto per maand. Eiseres heeft deze bedragen niet bestreden. De huidige regeling van de bvv gaat uit van een bvv van 5% van het feitelijke netto inkomen inclusief vakantiegeld. Hiervoor wordt aangesloten bij de norm van artikel 21 van de Participatiewet. Op zowel het moment van het vaststellen van de aflossingscapaciteit als het nemen van het bestreden besluit I bedroeg de norm van artikel 21, sub a, van de Participatiewet € 1.091,71 netto per maand inclusief vakantiegeld. De relevante beslagvrije voet is dan (inclusief vakantiegeld) € 1.037,12 per maand. Op dit bedrag brengt de SVB – overeenkomstig artikel 475db, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – het Servische pensioen van € 253,00 netto per maand in mindering. Er resteert dan € 784,12 netto per maand als bvv. Inclusief de Servische nabestaanden-pensioenuitkering ontvangt eiseres dan € 784,12 en € 253,00, ofwel in totaal € 1.037,12 en dat is exact de geldende norm. De rechtbank kan de SVB dus volgen in de vastgestelde aflossingscapaciteit, die ook in lijn is met artikel 3 en 4 van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. (Regeling). Dat heeft dan als gevolg dat er geen grondslag bestaat voor de gevorderde terugbetaling van de vanaf februari 2022 door de SVB verrekende bedragen. De beroepsgronden hierover slagen niet.
5.5
Voor wat betreft het beroep van eiseres op dringende redenen om af te zien van (verdere) invordering overweegt de rechtbank het volgende. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiseres heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken [9] . Eiseres heeft de uitwerking door de SVB in het bestreden besluit I met betrekking tot haar totale inkomen en vaste lasten niet inhoudelijk bestreden. De rechtbank is niet gebleken dat de SVB van onjuiste bedragen is uitgegaan. De rechtbank kan de SVB volgen in de overwegingen dat eiseres – ook na inhouding van de vastgestelde aflossingscapaciteit – voldoende inkomen overhoudt voor boodschappen en dergelijke. De overige door eiseres aangevoerde omstandigheden kwalificeert de rechtbank niet als dringende redenen. Eiseres wordt door de bvv beschermd tegen al te ingrijpende financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering en de rechtbank heeft eerder in deze uitspraak al overwogen dat de SVB de vastgestelde aflossingscapaciteit op goede gronden heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Procedure BRE 23/1737: heeft de SVB op goede gronden het kwijtscheldingsverzoek van de terugvordering afgewezen?
6. Eiseres verwijst naar de in overweging 5 omschreven beroepsgronden en voert aan dat de SVB, ondanks een eerdere aankondiging, in juli 2022 niet heeft onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugvordering.
6.1
De SVB verwijst in het verweerschrift naar de overwegingen die aan het bestreden besluit III ten grondslag liggen. De terugvordering is op 18 juli 2017 ontstaan. Vanaf februari 2022 heeft de SVB de aflossingscapaciteit vastgesteld en eiseres komt niet eerder dan vanaf februari 2032 in aanmerking voor een mogelijke kwijtschelding. De SVB erkent dat het in juli 2022 geen onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor kwijtschelding, maar eiseres is hierdoor niet benadeeld.
6.2
De terugvordering is ontstaan, omdat eiseres niet tijdig alle informatie aan de SVB heeft doorgegeven die van belang is voor (de hoogte van) het recht op uitkering. Daarom is de inlichtingenplicht overtreden. De SVB is dan verplicht om de ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen AIO-aanvulling terug te vorderen [10] .
6.3
De SVB is bevoegd om van de in de vorige overweging aangegeven verplichting af te wijken, maar dan moet wel voldaan zijn aan de in artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet opgenomen voorwaarden. Sub a tot en met c van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet hebben als gemeenschappelijke noemer dat de bevoegdheid om een kwijtscheldingsverzoek te honoreren pas ontstaat als tenminste een periode van tien jaar van een betalingsverplichting is verstreken. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de SVB tussen het ontstaan van de terugvordering [11] en februari 2022 op respectievelijk 29 augustus 2017, 14 september 2018, 25 september 2019 en 22 september 2020 onderzoek heeft gedaan naar de aflossingscapaciteit en dat de SVB pas per februari 2022 aflossingscapaciteit heeft vastgesteld. Met andere woorden: tussen 18 juli 2017 en 1 februari 2022 bestond er wel een terugvordering, maar deze was in die periode niet afdwingbaar. De rechtbank kan de SVB dan ook volgen in de overweging dat eiseres niet eerder dan vanaf februari 2032 voor een mogelijke kwijtschelding in aanmerking kan komen. Verder bepaalt artikel 58, zevende lid, sub d, van de Participatiewet dat de SVB ook bevoegd is om af te wijken van de plicht tot terugvordering dan wel verdere invordering als eiseres in één keer tenminste 50% van de resterende restschuld aflost. De rechtbank ziet op basis van het dossier, de beroepsgronden en de toelichting ter zitting geen aanleiding om te veronderstellen dat eiseres aan deze voorwaarde kan voldoen. Het beroep tegen het afgewezen kwijtscheldingsverzoek slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het bestreden besluit I en II is gegrond, omdat de SVB in beroep op basis van een nadere beoordeling van het dossier heeft besloten om van augustus 2022 tot augustus 2023 slechts de helft van de aflossingscapaciteit in te houden. Nu de SVB (daarmee) terugkomt van haar eerdere besluit, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit I wegens een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand. De vastgestelde aflossingscapaciteit is immers niet te laag vastgesteld en de bestreden besluiten kunnen ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert. Het beroep tegen het bestreden besluit III is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek in stand blijft en dat de terugvordering nog steeds bestaat.
7.1
Omdat het beroep tegen het bestreden besluit I en II gegrond is, moet de SVB het griffierecht aan eiseres voor deze procedure vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het beroep tegen het bestreden besluit III is ongegrond en dat betekent dat eiseres geen proceskostenvergoeding voor deze procedure krijgt. Eiseres krijgt voor deze procedure evenmin het griffierecht vergoed.
De SVB moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1,0 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II gegrond en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de SVB tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is op 23 augustus 2023 gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:19, eerste lid:
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, ten zij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
Artikel 21, sub a (geldend op 16 mei 2022):
Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande (…): € 1.091,07;
Artikel 47a, eerste lid, sub a en tweede lid:
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 58, eerste, zevende en achtste lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).
7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere invordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de bijstand wordt teruggevorderd:
a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Wetboek van burgerlijke rechtsvordering
Artikel 475b, eerste lid:
1. Beslag onder een derde op een of meer vorderingen van de geëxecuteerde tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft.
Artikel 475c, eerste lid, sub b en g:
1. Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:
b. uitkeringen op grond van overige sociale zekerheidswetten, (…);
g. pensioen en lijfrente, (…);
Artikel 475d, zesde lid:
6. De beslagvrije voet wordt vastgesteld op basis van maandbedragen.
Artikel 475db, eerste lid, sub b:
1. De beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475da en 475e, tweede lid, wordt in de onderstaande volgorde verminderd met:
b. de in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, genoemde niet onder beslag liggende vorderingen tot periodieke betaling inclusief vakantiegeld van de geëxecuteerde;
Artikel 475dc, eerste lid:
1. In afwijking van de artikelen 475da en 475db bedraagt de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag dat de geëxecuteerde op basis van zijn vorderingen tot periodieke betaling, genoemd in artikel 475, eerste lid, onderdelen a tot en met i, ontvangt, indien toepassing van de artikelen 475da en 475db leidt tot een beslagvrije voet die hoger is dan 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag.
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 3, tweede, vijfde en zevende lid:
2. (…) de SVB verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijn van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
5. De periodieke betaling of verrekening wordt gesteld op de volledige aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm indien:
a. de schuldenaar met aanwending van zijn volledige aflossingscapaciteit en vermogen niet in staat is de vordering binnen 36 maanden te voldoen; en;
b. periodieke betaling of verrekening gedurende 60 maanden van het aldus verkregen bedrag leidt tot een grotere voldoening van de vordering dan betaling of verrekening gedurende 36 maanden van het op grond van het tweede en derde lid verkregen bedrag.
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan (…) de SVB van het eerste tot en met het zesde lid afwijken.
Artikel 4, tweede lid:
2. De periodieke betalingen of verrekeningen worden door (…) de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.

Voetnoten

1.Besluit van 9 februari 2022.
2.Besluit van 28 november 2022.
3.Die was opgenomen in artikel 475b e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34628, nr. 3, pagina 4.
5.Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34628, nr. 3, pagina 5.
6.Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34628, nr. 3, pagina 8.
7.Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34628, nr. 3, pagina 11 en 12.
8.Memorie van Toelichting (MvT) van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34628, nr. 3, pagina 7.
9.CRvB 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952.
10.Artikel 58, eerste lid, in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de Participatiewet.
11.18 juli 2017.