ECLI:NL:RBZWB:2023:5991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
23/2701
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst op bezwaren inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de inspecteur van de belastingdienst. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2020 en 2021, omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op deze bezwaren. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de beslistermijnen heeft overschreden, waardoor belanghebbende in zijn recht is aangetast. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de inspecteur op 11 april 2023 in gebreke heeft gesteld, en dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels is verstreken.

De rechtbank bepaalt dat de inspecteur alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen op de bezwaren van belanghebbende. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de inspecteur de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, rekening houdend met de samenhang tussen de jaren 2020 en 2021. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 418,50 aan belanghebbende vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor belanghebbenden om in beroep te gaan bij niet tijdig beslissen. De rechtbank bevestigt dat de beroepen gegrond zijn en dat de inspecteur verplicht is om de nodige besluiten te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2701 en BRE 23/2702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

([gemachtigde])
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op de bezwaren van 9 januari 2023.
2020
1.1
Belanghebbende heeft op 9 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2020 die met dagtekening 2 december 2022 is opgelegd.
2021
1.2
Belanghebbende heeft op 9 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2021 die met dagtekening 28 december 2022 is opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2020
3. Belanghebbende heeft de definitieve aanslag IB/PVV 2020 met dagtekening 2 december 2022 ontvangen. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaartermijn voorbij is. [2] De inspecteur had in dit geval uiterlijk op 24 februari 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 11 april 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is dus gegrond.
2021
3.1
Belanghebbende heeft de definitieve aanslag IB/PVV 2021 met dagtekening 28 december 2022 ontvangen. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaartermijn voorbij is. De inspecteur had in dit geval uiterlijk op 22 maart 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 11 april 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is dus gegrond.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
4. Omdat de inspecteur nog geen besluit heeft genomen op zowel het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 als de aanslag IB/PVV 2021, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen - per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag, waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-. Gelet op de samenhang tussen de jaren 2020 en 2021, in die zin dat de werkzaamheden van de gemachtigde steeds identiek zijn geweest met betrekking tot deze aanslagen en de gelijktijdige indiening van de geschriften, beoordeelt de rechtbank dat belanghebbende eenmalig recht heeft op een vergoeding van de dwangsom.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog de besluiten te nemen en aan de inspecteur de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast, zoals onder 6.1 berekend.
7.1
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Gelet op de samenhang tussen de jaren 2020 en 2021, in die zin dat de werkzaamheden van de gemachtigde steeds identiek zijn geweest met betrekking tot deze aanslagen en de gelijktijdige behandeling van de ingestelde beroepen, wordt de proceskostenvergoeding, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Daarnaast wordt een factor 1 toegekend, omdat sprake is van minder dan 4 samenhangende zaken. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig genomen besluiten;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op de bezwaren;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van D. Damen, griffier, op 28 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.