In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juni 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 24 februari 2021 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2021 opgelegd aan belanghebbende, waarbij de waarde van de woning op € 280.000 was vastgesteld. Belanghebbende, eigenaar van een halfvrijstaande woning, betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was vastgesteld, met een eigen bepleite waarde van € 255.000. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft ook overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de objectkenmerken en de omgevingsfactoren. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de beschikking en de aanslag OZB blijven in stand. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 50 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.