ECLI:NL:RBZWB:2023:5904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_590
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het dagloon voor WIA-uitkering en de referteperiode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn dagloon voor de WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V.A.M. Vos, heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat het door het UWV vastgestelde dagloon van € 17,73 te laag is, vooral in vergelijking met eerdere uitkeringen die hij ontving. Eiser stelt dat zijn inkomen in de referteperiode, die loopt van 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2019, onterecht is vastgesteld, omdat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn moeder na een verkeersongeval, minder inkomsten heeft kunnen genereren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser zorgvuldig overwogen, maar concludeert dat het UWV het dagloon correct heeft berekend op basis van de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank wijst erop dat de Wet WIA dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de vastgestelde regels, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die niet door de wetgever zijn verdisconteerd. Eiser heeft geen dergelijke omstandigheden kunnen aantonen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een hogere uitkering en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/590 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.A.M. Vos),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn dagloon voor zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 14 september 2021 aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 26 oktober 2021 van € 249,91 bruto per maand.
Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 17,73. Met het bestreden besluit van 21 december 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de hoogte van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Namens het UWV was niemand op de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV het dagloon juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Eiser heeft in bezwaar al aangevoerd dat het WIA-dagloon fors lager is dan de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), die hij ontving in het kalenderjaar 2020. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij in 2018 inkomen heeft genoten van zowel Manpower (€ 3.989,-) als een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) (€ 20.391,-). In 2019 heeft eiser inkomen genoten van zowel Tempo Team (€ 5.534,-) als een ZW-uitkering (€ 2.343,-). Ter onderbouwing heeft eiser in bezwaar de aangiften inkomstenbelasting van 2016 tot en met 2020 overgelegd.
In beroep stelt eiser dat het UWV in het bestreden besluit de dagloonberekening heeft toegelicht. Het is eiser nu duidelijk dat de vaststelling van de referteperiode over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2019 ertoe leidt dat er een zeer laag dagloon is vastgesteld. In dat kader wijst eiser erop dat zijn moeder in maart 2018 een verkeersongeval heeft gehad. Als gevolg hiervan heeft eiser noodgedwongen de zorg van zijn moeder op zich genomen. Hierdoor heeft eiser in de referteperiode vrijwel geen inkomsten uit hoofde van een dienstbetrekking genoten. In december 2018 is eiser nog werkzaam geweest voor Randstad Direct B.V.. Deze omstandigheden hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij de uiteindelijke ziekmelding van eiser. Eiser vindt het redelijk dat er een andere (eerdere) referteperiode moet worden aangenomen, die is gelegen voor het verkeersongeval van zijn moeder.
Eiser handhaaft in beroep zijn primaire standpunt dat de uitkering hoger moet worden vastgesteld, uitgaande van de door hem opgegeven inkomensgegevens. Het subsidiaire standpunt van eiser is dat een andere referteperiode moet worden gehanteerd waarover het dagloon moet worden berekend.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Eiser is op 29 oktober 2019 arbeidsongeschikt geworden. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het refertejaar op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA loopt van 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2019.
5.2.
Uit de uitdraai van de polisgegevens blijkt dat eiser in het refertejaar over twee maanden (oktober en november 2018) een WW-uitkering heeft gehad en dat hij in de maand december 2018 inkomsten uit arbeid gehad bij werkgever Randstad Direct B.V.. Over de periode van januari tot en met september 2019 zijn in de polisadministratie helemaal geen inkomsten uit arbeid of uitkering bekend. De door eiser genoemde inkomsten bij Manpower hebben betrekking op een periode voorafgaand aan de referteperiode. De door eiser genoemde inkomsten bij Tempo Team en vanuit de ZW-uitkering hebben betrekking op een periode na de referteperiode.
Het UWV heeft berekend dat deze inkomsten resulteren in een dagloon van € 17,73. Het UWV ziet geen aanleiding om van deze berekening conform de wettelijke regeling af te wijken.
5.3.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt dat het Dagloonbesluit een algemeen verbindend voorschrift is. De van toepassing zijnde bepalingen inzake de vaststelling van het dagloon staan echter ook in de Wet WIA zelf. De Wet WIA is een wet in formele zin. Artikel 13 van de Wet WIA is dwingendrechtelijk van aard en geeft het UWV geen ruimte om hiervan, behoudens de uitzonderingen opgenomen in het Dagloonbesluit, af te wijken. Eiser valt niet onder de in het Dagloonbesluit opgenomen uitzonderingen. Eiser doet een beroep op artikel 17 van het Dagloonbesluit, maar dat ziet op ziekte, verlof of werkstaking. Daarvan was in eisers situatie geen sprake.
5.4.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt verder dat voor de vaststelling van het welvaartsniveau bepalend is het loon dat daadwerkelijk is genoten tijdens de referteperiode die geldt voor de Wet WIA (historisch dagloon). Hierdoor hebben periodes waarin geen of minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode invloed op de hoogte van het dagloon. Dit is een bewuste keuze van de wetgever geweest, zodat geen ruimte bestaat om artikel 13 van de Wet WIA buiten toepassing te laten.
5.5.
Eiser heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland [2] een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel [3] . De rechtbank overweegt dat de dagloonbepalingen, zoals gezegd, dwingendrechtelijk van aard zijn, zodat geen ruimte bestaat voor een evenredigheidstoets. Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. De rechtbank overweegt dat hiervan geen sprake is. De rechtbank begrijpt dat eiser de zorg voor zijn moeder op zich heeft genomen na het verkeersongeval in maart 2018, maar het is eisers keuze geweest om daarnaast over de periode van januari tot september 2019 in het geheel geen inkomsten te genereren en de gevolgen daarvan blijven voor zijn rekening en risico.
Het UWV heeft het dagloon juist berekend.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 21 augustus 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid:
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 13. Dagloon en maandloon
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Bedoeld wordt het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit)
Artikel 13. Referteperiode voor Wet WIA en WAO
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 16. WIA- en WAO-dagloon
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
3. Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering wordt voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
((100 x E) / F)
waarbij:
E staat voor de uitkering; en
F staat voor:
a.70.
4. Voor zover het derde lid van toepassing is, wordt voor de toepassing van het eerste lid, het bedrag van de vakantiebijslag behorende bij de uitkeringen bedoeld in het derde lid, gesteld op de uitkomst van de volgende berekening:
(100 x G) / H
waarbij:
G staat voor de vakantiebijslag die in het in aanmerking te nemen tijdvak is genoten; en
H gelijk is aan de factor F, bedoeld in het derde lid.
Artikel 17. Loon in geval van ziekte, verlof of werkstaking tijdens een dienstbetrekking
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2482, en 17 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2458.
2.Uitspraak van 17 februari 2002, ECLI:NL:RBNHO:2022:2736.
3.Artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).