Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
De beroepsgrond slaagt niet.
Op grond van artikel 13, eerste lid van de Wet WIA, wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd het 1/261ste deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3 februari 2014 ziek is geworden. Partijen verschillen evenmin van mening over de vraag of de uren die gewerkt zijn in de geldende referteperiode in de berekening van het dagloon moeten worden meegenomen. Verweerder heeft de uren over januari 2014 dan ook betrokken in de berekening. Het geschil richt zich op het loon over de werkzaamheden van januari 2014.
Deze opvolgend werkgever heeft verzuimd over januari 2014 op de (bij de vorige werkgever) gebruikelijke en correcte wijze loon opgave te doen, als gevolg waarvan bij verweerder geen loon over januari 2014 is geregistreerd, terwijl eiseres wel werkzaamheden heeft uitgevoerd in die maand en daarvoor recht had op loonbetaling (zie de artikelen 7:616 e.v. Burgerlijk Wetboek). Eiseres heeft daarop niet kunnen acteren, omdat zij als werknemer niet wordt geïnformeerd over een loon opgave door een werkgever. Zij werd ook op vergelijkbare wijze beloond als bij haar vorige werkgever en kon derhalve ook niet bedacht zijn op de eventuele gevolgen voor een dagloonberekening. Dat de opvolgend werkgever, anders dan de vorige werkgever, abusievelijk bij de loonopgave dit loonbedrag heeft toegekend aan februari 2014 en niet aan januari 2014 wordt bevestigd in de e-mail van 14 juli 2016 (“Dit betekent dat we je gewerkte uren van januari pas in februari 2014 hebben uitbetaald.”) en het volgt ook uit de betreffende loonstrook. Immers, volgens deze loonstrook worden gewerkte uren uitbetaald en staat bij Uren ziek “0” vermeldt, terwijl eiseres per 3 februari 2014 ziek was en derhalve niet die vermelde uren kan hebben gewerkt in februari 2014.
5.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat een strikte toepassing van artikel 15 eerste lid van het Dagloonbesluit ertoe leidt dat zo’n 30% van haar loon niet in de dagloonberekening wordt meegenomen (zij heeft drie maanden heeft gewerkt voorafgaand aan haar ziekmelding) en stelt dat zij daardoor ernstig wordt benadeeld.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het buiten beschouwing laten van een loonbedrag over de werkzaamheden van januari 2014 weliswaar ongunstig uitpakt voor eiseres, maar dat deze regelgeving onverkort door hem moet worden uitgevoerd. Deze regeling kent geen hardheidsclausule. Daarbij is gewezen op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Zo heeft de CRvB eerder geoordeeld dat de besluitgever (van het Dagloonbesluit) er welbewust voor gekozen dat de opgave van (hier) de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2091).
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat zij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Met betrekking tot de vraag of de toepassing van artikel 15 eerste lid van het Dagloonbesluit in strijd is met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 70) komt naar voren dat de wetgever heeft beoogd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb tegelijkertijd het verbod van willekeur, het materiële zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel als handelingsnorm voor bestuurlijke besluitvorming, en daarmee tevens als toetsingsnorm voor de rechter, te codificeren. De formulering van voornoemde bepaling ("De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.") brengt tot uitdrukking dat het bestuur bij de toepassing van die norm er steeds voor moet zorgen dat sprake is van een evenredige doel- en middelverhouding. Essentieel is dat de bepaling twee gelijkwaardige ‘ijkpunten’ heeft: aan de ene kant het met het besluit beoogde doel en aan de andere kant de (nadelige) gevolgen van het besluit. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is dus niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen.
5.9 De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval een strikte toepassing van artikel 15 eerste lid van het Dagloonbesluit leidt tot een onevenredig groot nadeel aan de zijde van eiseres ten opzichte van de met het besluit te dienen doelen. Eiseres heeft de werkzaamheden in de geldende referteperiode verricht en heeft loon over die periode ontvangen. Alleen voor de maand januari 2014 heeft de opvolgend werkgever de loon opgave, anders dan gebruikelijk, niet toegekend aan de betreffende maand waarin de werkzaamheden werden verricht, met het gevolg dat die beloning niet wordt meegerekend.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk geworden dat, mede gezien de email van
14 juli 2016, daarmee een onjuiste loon opgave is gedaan en dat, in het geval loon opgave conform de vorige werkgever over januari 2014 was gedaan, dat loonbedrag wel was meegerekend in de dagloonberekening. Het nadelige gevolg voor eiseres was onnodig.
Nu sprake is van een korte periode van slechts drie maanden (gelegen in de referteperiode van één jaar), leidt het niet meerekenen van één maand loon tot een zeer nadelige uitkomst voor eiseres. Dit nadeel weegt zwaarder dan het vasthouden aan het doel dat met het bepaalde in artikel 15 eerste lid van het Dagloonbesluit met name bedoeld is, te weten een eenvoudige vaststelling van het dagloon.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit concrete geval de berekeningsmethode van artikel 15 eerste lid van het Dagloonbesluit buiten toepassing moet blijven, voor zover daarmee het loon betaald voor de werkzaamheden verricht in januari 2014 buiten beschouwing wordt gelaten. Toepassing van het evenredigheidsbeginsel brengt in dit geval met zich dat het in februari 2014 betaalde loon moet worden geacht te zijn genoten voor de in januari 2014 verrichte werkzaamheden en als zodanig in de berekening van het dagloon worden meegeteld.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder het dagloon van eiseres opnieuw moet berekenen. De rechtbank past niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.