ECLI:NL:RBZWB:2023:5901

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaar inzake straatnaamgeving in de gemeente Altena

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van twee straatnamen in de nieuwbouwwijk [straat 3] te [plaats 1], maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hen geen belanghebbende was. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser woont op ongeveer 1.5 kilometer afstand van de nieuwbouwwijk en heeft geen perceel in de nieuwbouwwijk aangekocht. De rechtbank oordeelt dat het gevoel van verbondenheid van eiser met de locatie niet voldoende is om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 28 juni 2022, waarin het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, op de grond dat eiser geen belanghebbende is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen twee van de zeventien straatnamen (“[straat 1]” en “[straat 2]”) die bij het primair besluit van 7 december 2021 zijn toegekend aan te realiseren straten in de nieuwbouwwijk [straat 3] te [plaats 1].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college. Namens het college waren ook aanwezig mevrouw [naam 1], mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is bij haar beoordeling uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Eiser woont aan de [straat 4] in [plaats 1]. Hemelsbreed woont eiser op ongeveer 1.5 kilometer afstand van nieuwbouwwijk [straat 3]. Eiser bezit geen perceel dichter bij nieuwbouwwijk [straat 3] en heeft ook geen perceel in de nieuwbouwwijk aangekocht.
Heeft het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eiser geen belanghebbende is?
5. Eiser voert aan dat hij wel belanghebbende is. Eiser stelt dat zijn familie generaties lang een gedeelte van de gronden waarop de nieuwbouwwijk wordt gebouwd, in eigendom heeft gehad. Op grond van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten (WVG) moest (onder meer) eiser zijn perceel aan de gemeente verkopen. Eiser is nu dus weliswaar geen (mede-)eigenaar meer van dat perceel, maar hij voelt zich nog altijd sterk verbonden met de locatie waar de nieuwbouwwijk wordt gebouwd. Eiser voelt zich buitenspel gezet door het college. Daarnaast stelt eiser dat, als de redenering van het college wordt gevolgd, geen enkele inwoner van de gemeente Altena belanghebbende was of had kunnen zijn op het moment dat het straatnaambesluit werd genomen. Immers, er woonde op het moment dat het besluit werd genomen nog niemand in de nieuwbouwwijk. Volgens eiser kan het college op deze manier doen wat het wil, zonder daarbij controleerbaar te zijn.
5.1.
Het college houdt vast aan zijn standpunt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, voor zover al sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waarin criteria zijn vastgelegd om vast te stellen of iemand belanghebbende is. Het college stelt dat eiser niet voldoet aan deze criteria. Volgens het college ontbreekt het eiser namelijk aan een persoonlijk belang bij het besluit. Ook stelt het college dat eiser geen rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van het besluit. Het college is daarom van mening dat het het bezwaar van eiser op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2.
Allereerst beoordeelt de rechtbank of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat het toekennen van straatnamen, in combinatie met de aanbreng- en gedoogplicht, een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Met dit oordeel volgt de rechtbank recente rechtspraak, [1] waarin de rechtbank oordeelde dat het besluit om straatnamen toe te kennen op rechtgevolg gericht is, nu dit ook het dulden van straat- en huisnummerborden inhoudt. In het geval van de gemeente Altena kent het college straatnamen toe op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening naamgeving en nummering gemeente Altena 2020 (de Verordening). De aanbreng- en gedoogplicht zijn vastgelegd in artikel 4, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Verordening. De aanbreng- en gedoogplicht scheppen rechtsgevolgen. Daarmee oordeelt de rechtbank dat het besluit voldoet aan de vereisten uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.2.1.
Nu sprake is van een besluit, beoordeelt de rechtbank of eiser belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bij het besluit. De rechtbank beoordeelt daarvoor het gehele besluit in samenhang tussen de toekenning van de straatnamen en de aanbreng- en gedoogplicht. Om belanghebbende te zijn moet iemand voldoen aan criteria die volgen uit vaste rechtspraak. De gronden die eiser heeft aangevoerd om aan te tonen dat hij belanghebbende is bij het besluit, zijn daarvoor naar oordeel van de rechtbank niet voldoende.
5.2.2.
De rechtbank toetst ten eerste of er sprake is van een objectief bepaalbaar belang. Eiser stelt dat hij zich sterk verbonden voelt met een perceel waarop de nieuwbouwwijk wordt gebouwd, omdat zijn familie dat perceel generaties lang in eigendom heeft gehad. De rechtbank acht weliswaar begrijpelijk dat eiser zich verbonden voelt met deze locatie, maar dit gevoel maakt nog niet dat eiser een objectief bepaalbaar belang heeft. Volgens vaste rechtspraak is een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit daarvoor niet voldoende, hoe sterk dat gevoel ook is. [2]
5.2.3.
Voorts toetst de rechtbank of er sprake is van een persoonlijk belang. Eiser woont op ongeveer 1.5 kilometer afstand van de nieuwbouwwijk en ondervindt geen (rechtstreeks) feitelijke gevolgen van de aanbreng- en gedoogplicht. Immers, eiser zal geen straatnaamborden van de betreffende straten moeten aanbrengen of gedogen op zijn perceel of aan zijn woning. Dat maakt dat hij ook niet op deze grond belanghebbende is bij het besluit.
5.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser op zitting ook zijn inhoudelijke gronden tegen de toekenning van de twee straatnamen naar voren heeft gebracht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van deze inhoudelijke gronden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser geen belanghebbende is. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb:
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Verordening naamgeving en nummering gemeente Altena 2020 (de Verordening)
Artikel 2, tweede lid, van de Verordening:
Burgemeester en wethouders kennen per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.
Artikel 4, eerste lid, van de Verordening:
De door burgemeester en wethouders aan de openbare ruimte of een gedeelte daarvan toegekende namen, bedoeld in artikel 2, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.
Artikel 5, eerste lid, van de Verordening:
Als burgemeester en wethouders het nodig oordelen dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.