ECLI:NL:RBZWB:2023:5899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
22/1612
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing omzetbelasting en belastingrentebeschikking; beoordeling van beroep tegen uitspraak op bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, [belanghebbende 1] B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 5.269 opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, alsook een belastingrentebeschikking van € 884. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beslissingen, maar de inspecteur wees het bezwaar af. De rechtbank behandelde de zaak op 3 augustus 2023 en oordeelde dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende recht had op een vergoeding van immateriële schade van € 500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel de schadevergoeding toe. De inspecteur moet ook het griffierecht van € 365 aan belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] B.V. en [belanghebbende 2] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats], belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 5.269 (aanslagnummer [nummer]) (naheffingsaanslag) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 884 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 genoemde naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende de enig aandeelhouder van [belanghebbende 1] B.V., [belanghebbende 2], en namens de inspecteur [inspecteur 1], [inspecteur 2] en [inspecteur 3].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht zijn vastgesteld. Ook beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht heeft vastgesteld. Voor dat geval zijn de hoogte van de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking niet in geschil. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. [belanghebbende 1] B.V. bezit alle aandelen van [belanghebbende 2] B.V. Beide vennootschappen vormen zowel voor de omzetbelasting als voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid.
3.1.
De inspecteur heeft naar aanleiding van een vergelijking van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2017 met de aangiften omzetbelasting over de jaren 2016 en eerder een afdrachtverschil van € 14.667 geconstateerd. De inspecteur heeft belanghebbende per brief van 24 november 2019 over dit afdrachtverschil bericht en haar gevraagd om hem hierover nadere informatie te verstrekken.
3.2.
Per e-mail van 25 juni 2020 is namens belanghebbende aan de inspecteur bericht dat de in de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2017 opgenomen belastingschuld van € 19.886 voor een bedrag van € 5.269 betrekking heeft op een over het jaar 2016 te suppleren omzetbelastingbedrag. Naar aanleiding van deze e-mail heeft de inspecteur belanghebbende per e-mail van 29 juni 2020 aangekondigd voornoemd bedrag na te zullen heffen en heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren. Per e-mail van 1 juli 2020 heeft de accountant van belanghebbende zich namens belanghebbende met de voorgenomen naheffing akkoord verklaard.
3.3.
Met dagtekening 26 juni 2021 zijn de onderhavige naheffingsaanslag en belastingrechtbeschikking aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting nog een nader stuk bij de rechtbank ingediend, namelijk een ingevuld formulier proceskosten. De rechtbank laat dat stuk buiten beschouwing. Immers is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft het stuk tevens opgevat als een verzoek om het onderzoek te heropenen, maar daartoe heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. [1]
Mocht de inspecteur een bedrag naheffen?
5. Belanghebbende stelt dat zij vanuit het verleden nog een vordering uit hoofde van een schadevergoedingskwestie heeft op de Belastingdienst dan wel op het Ministerie van Financiën. Volgens haar is het daarom niet terecht dat de inspecteur met de onderhavige naheffingsaanslag een bedrag bij haar naheft, terwijl de Belastingdienst dan wel het Ministerie van Financiën juist een bedrag aan haar moet betalen.
De enkele omstandigheid dat in de ogen van belanghebbende de naheffingsaanslag dient te worden verrekend met een door haar gestelde openstaande vordering leidt er niet toe dat de naheffingsaanslag niet terecht is opgelegd. De hoogte van deze naheffingsaanslag wordt door belanghebbende verder niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag dan ook terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld. De vraag of verrekening moet plaatsvinden van de onderhavige naheffingsaanslag met de door haar gestelde vordering kan niet door de belastingrechter beantwoord worden. Wel kan dit eventueel in een civiele procedure aan de orde worden gesteld. De belastingrechter kan in deze procedure enkel een oordeel geven over het bestreden besluit dat in dit geval ziet op de naheffingsaanslag.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
7. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriëleschadevergoeding in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De vergoeding wordt als volgt berekend. [2]
7.1.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 3 augustus 2021 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 24 augustus 2023, en dus afgerond, 25 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank één maand langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep. Deze overschrijding is volledig toerekenbaar aan de bezwaarfase. Belanghebbende heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van 1 x € 500 is € 500 te vergoeden door de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De toekenning van immateriëleschadevergoeding maakt dat niet anders. De naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking blijven in stand. De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade van € 500. De inspecteur moet daarom het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
8.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in beginsel ook in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. Voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn echter niet (tijdig) gesteld noch is daarvan gebleken. De rechtbank merkt in dit verband op dat geen sprake is van beroepsmatig verleende bijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat [belanghebbende 2] niet als professioneel gemachtigde in die zin kan worden aangemerkt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 24 augustus 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Op grond van het geldende procesreglement is het stuk wel aan het dossier toegevoegd.
2.Zie voor de uitgangspunten het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.