In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.733. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarbij de inspecteur het bezwaar deels gegrond verklaarde. De rechtbank behandelt het beroep en de relevante feiten, waaronder de aangifte van belanghebbende en de aftrek van opleidingskosten en negatieve inkomsten uit eigen woning.
De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. De discussie draait om de kwalificatie van opleidingskosten als zakelijke kosten of persoonsgebonden aftrekpost. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor de aard van de opleiding, waardoor de inspecteur de opleidingskosten terecht als scholingsuitgaven heeft gekwalificeerd. Ook de correctie van de inspecteur met betrekking tot de negatieve inkomsten uit eigen woning wordt door de rechtbank bevestigd.
De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en dat de overige beroepsgronden niet als onzorgvuldig kunnen worden bestempeld. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.