ECLI:NL:RBZWB:2023:5890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/2548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 met betrekking tot opleidingskosten en negatieve inkomsten uit eigen woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.733. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarbij de inspecteur het bezwaar deels gegrond verklaarde. De rechtbank behandelt het beroep en de relevante feiten, waaronder de aangifte van belanghebbende en de aftrek van opleidingskosten en negatieve inkomsten uit eigen woning.

De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. De discussie draait om de kwalificatie van opleidingskosten als zakelijke kosten of persoonsgebonden aftrekpost. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven voor de aard van de opleiding, waardoor de inspecteur de opleidingskosten terecht als scholingsuitgaven heeft gekwalificeerd. Ook de correctie van de inspecteur met betrekking tot de negatieve inkomsten uit eigen woning wordt door de rechtbank bevestigd.

De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en dat de overige beroepsgronden niet als onzorgvuldig kunnen worden bestempeld. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: drs. A.F.J. Kristen),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.733. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 413 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2017 deels gegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld gelijktijdig met het beroep van belanghebbende met zaaknummer BRE 22/4050. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2017 naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil de kwalificatie van opleidingskosten als zakelijke kosten of persoonsgebonden aftrekpost en tot welk bedrag negatieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen dienen te worden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 29 juli 2018 de aangifte IB/PVV 2017 ingediend met een verzamelinkomen van € 31.168. Op deze aangifte zijn opleidingskosten van € 2.989 in aftrek gebracht als zakelijke kosten (betrekking hebbende op het resultaat uit overige werkzaamheden).
4.1.
Belanghebbende was gehuwd met de heer [naam] (ex-echtgenoot). Dit huwelijk is op [datum] door echtscheiding ontbonden. De ex-echtgenoot heeft in 2017 een nieuwe eigen woning aangekocht. In de aangiften van belanghebbende en haar ex-echtgenoot is een bedrag van € 7.325 aan financieringskosten voor de aankoop van deze woning in aftrek gebracht (negatieve inkomsten uit eigen woning). Belanghebbende en haar ex-echtgenoot hebben het totaal van de negatieve inkomsten uit eigen woning als volgt verdeeld: 79,3% is toegerekend aan belanghebbende en 20,7% aan de ex-echtgenoot.
4.2.
De inspecteur stuurt twee verzoeken om informatie aan belanghebbende met betrekking tot de in 4.1 en 4.2 genoemde aftrekposten op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.3.
Belanghebbende verstrekt de door de inspecteur opgevraagde gegevens niet.
4.4.
Bij uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen vastgesteld op € 34.062. De inspecteur heeft de opleidingskosten niet als zakelijke kosten in aftrek toegestaan maar wel als persoonsgebonden aftrek met een niet-aftrekbaar drempelbedrag van € 250. Tevens is het bedrag aan aftrekbare financieringskosten voor de nieuwe woning van de ex-echtgenoot verminderd tot € 4.000. Vanwege de verdeling van de gezamenlijke inkomensbestanddelen, betekent dit dat een bedrag van € 2.644 aan negatieve inkomsten uit eigen woning niet bij belanghebbende in aanmerking is genomen. Het verzamelinkomen van belanghebbende is derhalve met een bedrag van € 2.894 gecorrigeerd, zijnde het drempelbedrag van € 250 vermeerderd met de correctie aan negatieve inkomsten uit eigen woning.

Motivering

Indiening nadere motivering beroepschrift

5. De rechtbank heeft op 13 juli 2023, derhalve op de dag van de zitting, een nadere motivering van het beroepschrift van belanghebbende ontvangen. Dit stuk is niet voorafgaand aan de zitting aan de inspecteur toegezonden. Belanghebbende heeft tijdens de zitting hiervan ook geen papieren exemplaren aan de rechtbank en de inspecteur verstrekt. De rechtbank stelt vast dat dit stuk niet binnen de 10-dagen-termijn is ingediend. [1] Naar het oordeel van de rechtbank verzet de goede procesorde zich ertegen dat de nieuwe gronden die in deze nadere motivering zijn aangevoerd, bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. De inspecteur heeft immers onvoldoende kennis kunnen nemen van die nieuwe gronden en heeft daardoor onvoldoende gelegenheid gehad om daar adequaat op te kunnen reageren.
Opleidingskosten
6. Kosten van een (beroeps)opleiding kunnen alleen in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de winst uit onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid, indien die kosten strekken tot het op peil houden van reeds verworven vakkennis. [2] Onder het op peil houden moet worden begrepen de aanvulling van kennis die is geboden om te voorkomen dat de bestaande ondernemingsactiviteit respectievelijk de bestaande werkzaamheid aan economische betekenis inboet. Daarentegen kunnen kosten van cursussen, (beroeps)opleidingen en studie bij de bepaling van de winst uit onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid niet in aanmerking worden genomen indien die kosten ertoe strekken nieuwe vakkennis te verwerven. [3] In dat geval kunnen deze kosten wel als scholingsuitgaven kwalificeren op grond van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) en als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen worden op grond van artikel 6.1, tweede lid, letter f , van de Wet IB.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven van de aard van de opleiding, terwijl de bewijslast hiervoor op haar rust. Derhalve zijn de opleidingskosten door de inspecteur terecht als scholingsuitgaven gekwalificeerd en als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
Financieringskosten nieuwe eigen woning ex-partner
7. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende met betrekking tot deze financieringskosten geen stukken heeft overgelegd en derhalve niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De door de inspecteur toegepaste correctie is derhalve terecht.
7.1.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende gesteld een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel omdat de inspecteur de aangifte IB/PVV 2017 van de ex-echtgenoot van belanghebbende conform de ingediende aangifte heeft afgedaan.
De inspecteur heeft aangevoerd dat deze aangifte geautomatiseerd is afgedaan. Over de aftrekbaarheid van de financieringskosten zijn daarbij geen inlichtingen gevraagd.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen, is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. [4] Uit het enkele feit dat de aangifte IB/PVV 2017 van de ex-echtgenoot geautomatiseerd is afgedaan, vallen dergelijke omstandigheden niet af te leiden.
Overige
8. De overige beroepsgronden van belanghebbende kunnen worden opgevat als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Het optreden van de inspecteur in deze procedure kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onzorgvuldig of anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden bestempeld.
Belastingrente
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2017 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hoger beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hoger beroepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie art. 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie Hoge Raad 1 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3146.
3.2 Zie Hoge Raad 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2901.
4.3 Vgl. Hoge Raad 13 december 1989, ECLI NL:HR:1989:ZC4179.