2.1.In deze procedure wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiseres] was de partner van de heer [erflater] (hierna: erflater) en woonde tot diens overlijden op [datum] met hem samen in de woning (hierna: de woning) van erflater aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats 1] .
b. Erflater heeft in zijn testament van 10 mei 2001 zijn broers en zussen tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd. [gedaagde] is door erflater in het testament benoemd tot executeur. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard.
c. In het testament van erflater is voorts – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“(...)
B. Voor het geval ik ten tijde van mijn overlijden nog samenwoon met mevrouw [eiseres] (...) legateer ik haar:
1. de beperkte rechten van gebruik en bewoning van het woonhuis met aanhorigheden dat ik ten tijde van mijn overlijden met haar bewoon;
(...)
4. een bedrag in contanten, groot tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro (...);
(...)
k. de verplichtingen van de gerechtigde zoals onder d, g. h en i vermeld, gelden gedurende het bestaan van haar recht;
l. 1. indien de gerechtigde het onder 1 bedoelde woonhuis binnen vijf (5) jaar na mijn overlijden metterwoon verlaat en niet wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis, zijn mijn erfgenamen verplicht aan de gerechtigde ter gelegenheid van de verhuizing uit te keren een bedrag van vier tiende procent (0,4 %) van de waarde van bedoeld woonhuis, zoals deze is ten tijde van het metterwoon verlaten, voor iedere maand -een gedeelte van een maand voor een volle maand gerekend- dat het metterwoon verlaten eerder plaatsvindt dan vijf (5) jaar na mijn overlijden;
2. de uitkering zal moeten plaats vinden binnen vier (4) maanden na het metterwoon verlaten en zal nimmer meer bedragen dan zesendertigduizend euro (€ 36,000,00), ongeacht het tijdstip van het metterwoon verlaten;
3. onder waarde moet worden verstaan de onderhandse verkoopwaarde, vrij van bewoners;
(...)
5. Voor de toepassing van het onder 1.1 bepaalde wordt een zogenaamde aanleunwoning niet gezien als een verpleeg- of verzorgingstehuis.
(...)”.
d. Ten behoeve van voormeld legaat is op 23 januari 2020 een notariële akte afgifte legaat gebruik en bewoning opgemaakt.
e. [eiseres] heeft de woning van erflater op 18 januari 2022 verlaten en heeft de sleutels van de woning op 29 januari 2022 aan [gedaagde] afgegeven. [eiseres] is verhuisd naar het [adres 2] te [woonplaats 1] .
f. De neef van [eiseres] heeft [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur per
e-mailbericht van 12 april 2022 verzocht om tot uitkering van een bedrag van
€ 36.000,00 over te gaan, zijnde de vergoeding zoals omschreven in het testament in bepaling B lid l sub 2.
g. [gedaagde] antwoordt hierop onder meer dat de woning is verkocht en dat het verzoek om uitkering van het legaat in behandeling is gegeven aan de notaris.
h. Partijen hebben na voormelde datum hierover met elkaar gecorrespondeerd. Bij
e-mailbericht van 4 augustus 2022 bericht [gedaagde] aan de neef van [eiseres] onder meer dat hij advies aan de notaris heeft gevraagd ter zake het bewuste legaat, alsmede dat de notaris heeft verzocht om overlegging van een huurcontract waaruit blijkt dat [eiseres] zelfstandig woont. Hierop antwoordt de neef van [eiseres] op dezelfde dag dat aangetoond is dat [eiseres] in een aanleunwoning woont. Aan [gedaagde] is een termijn van 2 weken gegeven om tot uitbetaling van het legaat over te gaan. Op dezelfde dag heeft de neef van [eiseres] de notaris om advies verzocht. Hierop antwoordt de notaris dat hij de nalatenschap niet onder behandeling heeft. Vervolgens heeft de notaris bij e-mailbericht van 8 september 2022 onder meer het navolgende aan de neef van [eiseres] bericht:
“(…)
Enige tijd terug sprak ik u over de uitkering van het legaat (in geld) In het testament
van de heer [erflater] aan mevrouw [eiseres] .
In dat gesprek heb Ik u gemeld dat het legaat enkel en alleen door de executeurs
zou kunnen worden uitgekeerd als aan de aan dat legaal gestelde voorwaarde zou
zijn voldaan;
Het verhuizen naar een locatie, niet zijnde een verpleeg-of verzorgingshuis. Dat
bewijs zou vrij eenvoudig geleverd kunnen worden als een door mevrouw [eiseres]
ondertekende huurovereenkomst wordt overgelegd.
in verband met privacy zou die huurovereenkomst niet overgelegd wordt. De
executeurs hebben zich, om uit deze impasse te komen bereid verklaard om de
Inzage via mijn kantoor te laten verlopen, opdat ik als notaris zou kunnen bevestigen
dat er sprake is van huur. Deze huurovereenkomst heb ik tot op heden nog niet
ontvangen helaas.
Tot dit moment kan ik dan ook helaas geen andere conclusie trekken dat aan de
voorwaarde voor het uitkeren van het legaat (nog) niet is voldaan.
Ik heb van de executeurs begrepen dat men overweegt om een procedure hierover
te starten. Los van de negatieve energie die een dergelijke kostbare en tijdrovende
procedure zal kosten, lijkt me het vrij denkbeeldig dat de rechter niet ook een bewijs
van huur overgelegd zou willen zien.(…)”
i. Bij brief van 13 september 2022 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om tot uitkering van een bedrag van € 36.000,00, vermeerderd met rente, over te gaan. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] niet voldaan.