ECLI:NL:RBZWB:2023:5860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/402878 / HA ZA 22-582
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte legaat en uitbetaling in verband met onduidelijkheid in testament

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, vordert eiseres, de partner van de overleden erflater, de afgifte van een legaat van € 36.000,00. De zaak draait om de uitleg van een testament waarin de erflater zijn broers en zussen als erfgenamen benoemt en eiseres een legaat toekent onder bepaalde voorwaarden. Eiseres heeft de woning van de erflater verlaten en stelt dat zij recht heeft op het legaat, omdat zij niet in een verpleeg- of verzorgingstehuis woont. Gedaagde, de executeur van de nalatenschap, betwist dit en stelt dat eiseres wel in een verzorgingshuis woont, waardoor de voorwaarde voor het legaat niet is vervuld. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van het testament moet plaatsvinden in het licht van de verzorgingsgedachte van de erflater. De rechtbank concludeert dat eiseres aan de voorwaarden voor het legaat heeft voldaan en dat de vordering tot afgifte van het legaat toewijsbaar is. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het legaat en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/402878 / HA ZA 22-582
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.M. Hoppenbrouwers te Breda,
tegen
[gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D. van den Berg te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2023 met alle daarin vermelde stukken,
- de akte van [eiseres] houdende wijziging van eis met producties genummerd 8 tot en met 13,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling gehouden op 16 mei 2023 en de ter gelegenheid hiervan overgelegde spreekaantekeningen van mrs. Hoppenbrouwers en Van den Berg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiseres] was de partner van de heer [erflater] (hierna: erflater) en woonde tot diens overlijden op [datum] met hem samen in de woning (hierna: de woning) van erflater aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats 1] .
b. Erflater heeft in zijn testament van 10 mei 2001 zijn broers en zussen tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd. [gedaagde] is door erflater in het testament benoemd tot executeur. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard.
c. In het testament van erflater is voorts – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“(...)
B. Voor het geval ik ten tijde van mijn overlijden nog samenwoon met mevrouw [eiseres] (...) legateer ik haar:
1. de beperkte rechten van gebruik en bewoning van het woonhuis met aanhorigheden dat ik ten tijde van mijn overlijden met haar bewoon;
(...)
4. een bedrag in contanten, groot tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro (...);
(...)
k. de verplichtingen van de gerechtigde zoals onder d, g. h en i vermeld, gelden gedurende het bestaan van haar recht;
l. 1. indien de gerechtigde het onder 1 bedoelde woonhuis binnen vijf (5) jaar na mijn overlijden metterwoon verlaat en niet wordt opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis, zijn mijn erfgenamen verplicht aan de gerechtigde ter gelegenheid van de verhuizing uit te keren een bedrag van vier tiende procent (0,4 %) van de waarde van bedoeld woonhuis, zoals deze is ten tijde van het metterwoon verlaten, voor iedere maand -een gedeelte van een maand voor een volle maand gerekend- dat het metterwoon verlaten eerder plaatsvindt dan vijf (5) jaar na mijn overlijden;
2. de uitkering zal moeten plaats vinden binnen vier (4) maanden na het metterwoon verlaten en zal nimmer meer bedragen dan zesendertigduizend euro (€ 36,000,00), ongeacht het tijdstip van het metterwoon verlaten;
3. onder waarde moet worden verstaan de onderhandse verkoopwaarde, vrij van bewoners;
(...)
5. Voor de toepassing van het onder 1.1 bepaalde wordt een zogenaamde aanleunwoning niet gezien als een verpleeg- of verzorgingstehuis.
(...)”.
d. Ten behoeve van voormeld legaat is op 23 januari 2020 een notariële akte afgifte legaat gebruik en bewoning opgemaakt.
e. [eiseres] heeft de woning van erflater op 18 januari 2022 verlaten en heeft de sleutels van de woning op 29 januari 2022 aan [gedaagde] afgegeven. [eiseres] is verhuisd naar het [adres 2] te [woonplaats 1] .
f. De neef van [eiseres] heeft [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur per
e-mailbericht van 12 april 2022 verzocht om tot uitkering van een bedrag van
€ 36.000,00 over te gaan, zijnde de vergoeding zoals omschreven in het testament in bepaling B lid l sub 2.
g. [gedaagde] antwoordt hierop onder meer dat de woning is verkocht en dat het verzoek om uitkering van het legaat in behandeling is gegeven aan de notaris.
h. Partijen hebben na voormelde datum hierover met elkaar gecorrespondeerd. Bij
e-mailbericht van 4 augustus 2022 bericht [gedaagde] aan de neef van [eiseres] onder meer dat hij advies aan de notaris heeft gevraagd ter zake het bewuste legaat, alsmede dat de notaris heeft verzocht om overlegging van een huurcontract waaruit blijkt dat [eiseres] zelfstandig woont. Hierop antwoordt de neef van [eiseres] op dezelfde dag dat aangetoond is dat [eiseres] in een aanleunwoning woont. Aan [gedaagde] is een termijn van 2 weken gegeven om tot uitbetaling van het legaat over te gaan. Op dezelfde dag heeft de neef van [eiseres] de notaris om advies verzocht. Hierop antwoordt de notaris dat hij de nalatenschap niet onder behandeling heeft. Vervolgens heeft de notaris bij e-mailbericht van 8 september 2022 onder meer het navolgende aan de neef van [eiseres] bericht:
“(…)
Enige tijd terug sprak ik u over de uitkering van het legaat (in geld) In het testament
van de heer [erflater] aan mevrouw [eiseres] .
In dat gesprek heb Ik u gemeld dat het legaat enkel en alleen door de executeurs
zou kunnen worden uitgekeerd als aan de aan dat legaal gestelde voorwaarde zou
zijn voldaan;
Het verhuizen naar een locatie, niet zijnde een verpleeg-of verzorgingshuis. Dat
bewijs zou vrij eenvoudig geleverd kunnen worden als een door mevrouw [eiseres]
ondertekende huurovereenkomst wordt overgelegd.
in verband met privacy zou die huurovereenkomst niet overgelegd wordt. De
executeurs hebben zich, om uit deze impasse te komen bereid verklaard om de
Inzage via mijn kantoor te laten verlopen, opdat ik als notaris zou kunnen bevestigen
dat er sprake is van huur. Deze huurovereenkomst heb ik tot op heden nog niet
ontvangen helaas.
Tot dit moment kan ik dan ook helaas geen andere conclusie trekken dat aan de
voorwaarde voor het uitkeren van het legaat (nog) niet is voldaan.
Ik heb van de executeurs begrepen dat men overweegt om een procedure hierover
te starten. Los van de negatieve energie die een dergelijke kostbare en tijdrovende
procedure zal kosten, lijkt me het vrij denkbeeldig dat de rechter niet ook een bewijs
van huur overgelegd zou willen zien.(…)”
i. Bij brief van 13 september 2022 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om tot uitkering van een bedrag van € 36.000,00, vermeerderd met rente, over te gaan. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot:
I. afgifte van het legaat zoals vermeld in bepaling B lid 1 in verbinding met sub 1. van het testament, althans tot betaling uit dien hoofde tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 36.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2022;
II. betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.135,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
III. om een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] vordert in deze procedure betaling van het door erflater in zijn testament aan haar toebedeelde legaat zoals opgenomen onder B lid l. [eiseres] stelt dat erflater aan haar een bedrag heeft gelegateerd ter gelegenheid van de verhuizing. Aan de cumulatieve voorwaarden zoals die in het testament aan het recht op uitkering van het legaat zijn gesteld, is volgens [eiseres] voldaan. [eiseres] heeft namelijk binnen vijf jaar na het overlijden van erflater de bewuste woning verlaten én zij is niet opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis.
3.3.
[gedaagde] heeft deze stellingen bestreden met een aantal verweren. Het meest verstrekkende daarvan is het verweer dat de in het testament van erflater opgenomen opschortende voorwaarde voor uitkering van het legaat niet in vervulling is gegaan. In dit verband betoogt [gedaagde] dat [eiseres] in een verpleeg- of verzorgingstehuis is gaan wonen, zodat de voorwaarde die door erflater in het testament is gesteld niet in vervulling is gegaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtsvraag die beslist dient te worden is of [eiseres] nakoming kan vorderen van het in het testament onder B lid l sub 1 en 2 door erflater aan haar toegekende vorderingsrecht. Partijen zijn het er over eens dat erflater in zijn testament het gebruik en de bewoning van zijn woonhuis heeft gelegateerd aan [eiseres] , onder de verplichting om de eigenaarslasten verbonden aan het woonhuis te betalen. Ook is in het testament bepaald dat als [eiseres] de woning binnen vijf jaar na het overlijden van erflater zou verlaten, aan haar door de erfgenamen ter gelegenheid van de verhuizing een bedrag van ten hoogste € 36.000,00 wordt uitgekeerd mits zij niet is opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat aan de eerste voorwaarde uit het testament onder B lid l sub 1 is voldaan. Vast staat dat [eiseres] na het overlijden van erflater binnen vijf jaar verhuisd is naar een zorgappartement dat onderdeel is van woonzorgcentrum [naam] .
Tussen partijen is in geschil of dit zorgappartement kwalificeert als een verpleeg- of verzorgingstehuis als bedoeld in voormelde bepaling van het testament en daarmee valt onder de opschortende voorwaarde zoals genoemd in het testament. Hoewel partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard dat de bewoordingen van voormelde bepaling in het testament voldoende duidelijk zijn, is er sprake van een onduidelijkheid in het testament ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van een opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis. De oorzaak van de onduidelijkheid is aldus de verschillende uitleg die partijen geven aan de term “verpleeg- of verzorgingstehuis”. [eiseres] heeft op de feitelijke invulling van haar leef- en woonomstandigheden gewezen. [gedaagde] wijst daarentegen op informatie die onder meer op de websites www.regelhulp.nl en www.thebe.nl beschikbaar is. De rechtbank dient aldus te beoordelen wat onder de zinssnede “opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis” in de zin van het testament dient te worden verstaan.
4.3.
Het testament moet met toepassing van artikel 4:46 lid 1 BW worden uitgelegd. [1] Bij de uitleg dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil van erflater kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Om tot een uitleg van het testament te komen is allereerst van belang om vast te stellen welke verhoudingen erflater met het testament wilde regelen. De rechtbank acht hierbij de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- erflater en [eiseres] waren partners en woonden tot aan het overlijden van erflater op [datum] al 35 jaar samen in de woning van erflater in [woonplaats 1] .
- het testament van erflater is opgemaakt tijdens de periode waarin [eiseres] met erflater samenwoonde.
- in het testament heeft erflater een levenslang recht van vruchtgebruik op de woning en gebruik van de inboedel aan [eiseres] gelegateerd, alsmede een geldbedrag van
€ 22.500,00.
- [eiseres] maakte tijdens de samenwoning met erflater gebruik van externe zorg en huishoudelijke hulp.
4.4.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat zij erflater dagelijks verzorgde, alsmede dat de financiën van erflater en haarzelf tijdens de samenwoning door elkaar liepen en dat geen sprake was van een strikte scheiding hiervan en dat zij vermogend is zodat eventuele zorgkosten hiermee gedekt kunnen worden.
Tot slot heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat zij op de hoogte was van de inhoud van het testament van erflater en dat erflater haar goed verzorgd wilde achterlaten. In dat verband heeft zij ook betoogd dat het de bedoeling van erflater was om kosten die gepaard zouden gaan met een eventuele verhuizing van [eiseres] uit de woning van erflater te kunnen dekken. Die stelling vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de bewoordingen “ter gelegenheid van de verhuizing” zoals opgenomen onder B lid 1 sub 1 van het testament van erflater.
4.5.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er bij erflater sprake is geweest van een verzorgingsgedachte ten behoeve van [eiseres] . De door erflater aan [eiseres] toegekende legaten hebben dan ook kennelijk ten doel uitvoering te geven aan deze verzorgingsgedachte. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling expliciet verklaard dat de verzorgingsgedachte bij erflater voorop heeft gestaan.
4.6.
Uitgaande van de vastgestelde en erkende verzorgingsgedachte is de rechtbank van oordeel dat een strikt formele uitleg - zoals [gedaagde] voorstaat - van de zinssnede “opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis” hier niet mee valt te verenigen. Er zijn wat de rechtbank betreft geen aanwijzingen die erop duiden dat erflater een strikt formele uitleg van meergenoemde zinssnede voor ogen heeft gehad. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank de omstandigheid dat erflater in het testament onder B lid l sub 5 expliciet heeft bepaald dat een aanleunwoning niet wordt gezien als een verpleeg- of verzorgingstehuis.
Gelet op de opgesomde omstandigheden tezamen legt de rechtbank het testament van erflater zo uit dat het vanuit de hiervoor genoemde verzorgingsgedachte van erflater de bedoeling is geweest om verhuiskosten van [eiseres] anders dan naar een verpleeg- of verzorgingstehuis te dekken. Verder geldt dat uit de stellingname van beide partijen volgt dat erflater niet wenste dat privé gelden aan zorgkosten zouden worden besteed. De financieringsconstructie ter zake het appartement van [eiseres] is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang en/of beslissend is voor de hiervoor gehanteerde uitleg.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het onderhavige geval beoordeeld dient te worden of [eiseres] op het peilmoment - zijnde het moment waarop zij is verhuisd vanuit de woning van erflater - opgenomen is in een verpleeg- of verzorgingstehuis. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
Vast staat dat [eiseres] verhuisd is naar een appartement dat deel uitmaakt van het woonzorgcentrum [naam] van de zorgorganisatie Thebe. Dit betreft een galerijflat met aangrenzend het woonzorgcomplex [naam] . [eiseres] heeft onvoldoende bestreden aangevoerd dat haar appartement beschikt over een eigen adres en dat het adres van het woonzorgcentrum [naam] een ander adres heeft. Daarnaast heeft [eiseres] onweersproken aangevoerd dat haar appartement een eigen ingang heeft, alsmede dat zij ten behoeve van het appartement gemeente- en waterschapsbelasting betaalt. Verder heeft [eiseres] onvoldoende bestreden aangevoerd dat zij in haar appartement over eigen voorzieningen beschikt, het appartement zelf heeft ingericht, alsmede dat zij de door haar benodigde huishoudelijke hulp en zorg, zoals een eigen huisarts zelfstandig heeft geregeld. Voormelde stellingen heeft [eiseres] onderbouwd door producties 9 t/m 13 in het geding te brengen. Verder heeft [eiseres] betoogd dat zij dezelfde zorg en hulp ontvangt als die zij in de woning van erflater ontving. Hoewel [gedaagde] betwist dat [eiseres] dezelfde zorg ontvangt als die zij in de woning van erflater ontving, heeft hij deze betwisting niet onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.9.
Naast de hiervoor geschetste feitelijke omstandigheden betrekt de rechtbank in haar oordeel tevens de omstandigheid dat [eiseres] een zogeheten ‘ZZP 6vv excl. bh incl. db’ (zie productie 8) zorgindicatie heeft. [eiseres] heeft in dit verband aangegeven dat er 10 mogelijke zorgvarianten zijn en dat zij niet de zwaarste zorgindicatie heeft. Verder heeft [eiseres] uitgelegd dat ‘excl. bh’ inhoudt dat zij geen behandeling ontvangt en dat zij deze indicatie al had toen zij in de woning van erflater woonde. Uit de bij productie 8 gevoegde stuk van het zorgcomplex [naam] volgt dat het zorgcomplex verschillende (medische) disciplines beschikbaar heeft en dat indien nodig één van de disciplines ingezet kan worden.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan de opschortende voorwaarden zoals bepaald onder B lid l sub 1 is voldaan. De vordering van [eiseres] is gericht op afgifte van dit legaat. Die vordering dient te worden toegewezen. De rechtbank begrijpt de vordering van [eiseres] zo dat zij naast afgifte van het legaat tevens betaling vordert van de hiermee gemoeide hoofdsom van € 36.000,00 (zoals bepaald in sub 2 van voormelde bepaling), vermeerderd met rente. Dit volgt uit punt 10 van de akte wijziging van eis. De rechtbank merkt op dat het petitum onder I echter geformuleerd is als een primaire en subsidiaire vordering. Dit laat onverlet dat de omvang van de vergoeding uit hoofde van het bewuste legaat waar [eiseres] aanspraak op maakt, tussen partijen niet in geschil is. Nu de vordering tot afgifte van het legaat toewijsbaar is, zal de rechtbank met inachtneming van het vorenstaande vordering sub I toewijzen zoals hierna vermeld in het dictum. Toewijzing van de vordering tot afgifte van het legaat betekent immers dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 36.000,00 dient uit te keren. Gelet hierop heeft [eiseres] ook aanspraak op wettelijke rente over voormeld bedrag met ingang van 29 mei 2022. Ingevolge het bepaalde in het testament had afgifte van het legaat uiterlijk binnen vier maanden na het overlijden van erflater moeten plaatsvinden, aldus uiterlijk 24 april 2019.
4.11.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [gedaagde] op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Vast staat dat [eiseres] [gedaagde] bij brief van 13 september 2022 een aanmaning heeft toegestuurd. De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten komt echter niet voor toewijzing in aanmerking nu het toepasselijke wettelijke tarief niet in de aanmaning is vermeld. Daarmee voldoet de aanmaningsbrief niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.12.
Bij gebreke van een familierechtelijke relatie tussen partijen wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,74
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.915,00(2,5 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 3.345,74
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als onbetwist worden toegewezen als na te melden. De proceskostenveroordeling wordt, zoals onweersproken gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van het legaat zoals vermeld in bepaling B lid 1 in
verbinding met sub 1. van het testament, inhoudende betaling uit dien hoofde aan [eiseres]
van een bedrag van € 36.000,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen
met de wettelijke rente hierover vanaf 29 mei 2022;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden
voor begroot op € 3.345,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis
tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op
23 augustus 2023.