Verordening rioolheffing 2020
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belastingen worden geheven:
a.
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b.
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2.Voor het eigenarendeel van de belastingen wordt, als perceel van een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom bezit of beperkt recht is
3.Voor het gebruikersdeel van de belastingen wordt als gebruiker aangemerkt:
a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b.
gebruik door de persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.