ECLI:NL:RBZWB:2023:583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10340
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en aanslag rioolheffing door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende 1 tegen de vastgestelde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2020 en het beroep van belanghebbende 2 tegen de aanslag rioolheffing beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van belanghebbende 1 tegen de WOZ-waarde ongegrond is verklaard, terwijl het bezwaar van belanghebbende 2 tegen de aanslag rioolheffing eveneens ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De behandeling werd geschorst om belanghebbende de gelegenheid te geven een taxatierapport over te leggen en de heffingsambtenaar om nader onderzoek te doen naar de lozing op het drukriool. Na het overleggen van het taxatierapport en het onderzoek van de heffingsambtenaar, is het onderzoek op 17 januari 2023 gesloten.

De rechtbank heeft de WOZ-waarde van het object beoordeeld aan de hand van de argumenten van belanghebbende en de door de heffingsambtenaar overgelegde waardematrix. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep tegen de WOZ-waarde wordt ongegrond verklaard. Wat betreft de aanslag rioolheffing, blijkt uit het onderzoek dat er geen afvoer van water op de gemeentelijke riolering is vanuit het bedrijf van belanghebbende, waardoor de aanslag voor het gebruikersdeel ten onrechte is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen de aanslag voor het gebruikersdeel van de rioolheffing en vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/10340
BRE 20/10341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende 1], uit [plaats], belanghebbende 1

[belanghebbende 2], te [plaats], belanghebbende 2
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk (heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende 1 tegen de vastgestelde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2020 van het object [adres] te [plaats] (hierna het object) en het beroep van belanghebbende 2 tegen de aanslag rioolheffing.
Met de uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 (uitspraak op bezwaar I) is het bezwaar van belanghebbende 1 tegen de WOZ-waarde ongegrond verklaard.
Met een andere uitspraak op bewaar van 20 november 2020 (uitspraak op bezwaar 2) is het bezwaar van belanghebbende 2 tegen de aanslag rioolheffing ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende 1 treedt in de beroepsprocedure ook op namens belanghebbende 2. In verband met de leesbaarheid van deze uitspraak zal in deze uitspraak verder alleen over belanghebbende worden gesproken, zonder nadere aanduiding.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar]. Ter zitting is de behandeling van de zaken geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen een taxatierapport over te leggen en de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek naar de lozing op het drukriool in te stellen.
Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd. De heffingsambtenaar heeft nader onderzoek gedaan. Met de brief van 26 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar de resultaten van het onderzoek en de consequenties daarvan voor de rioolheffing meegedeeld.
Partijen hebben over en weer gereageerd op de overgelegde stukken.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij nog een nadere zitting willen. Het onderzoek is op 17 januari 2023 gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
Belanghebbende is eigenaar van het object. Het gaat om een vrijstaande bedrijfswoning uit het bouwjaar 1988 met twee dakkapellen. De grondoppervlakte bedraagt 990 m2.
1.2
Met het besluit van 29 februari 2020 (besluit 1) heeft de heffingsambtenaar de waarde van het object vastgesteld op € 300.000,00. Tevens is met dit besluit de onroerendzaakbelasting kenbaar gemaakt.
1.3
Met een ander besluit van 29 februari 2020 (besluit 2) heeft de heffingsambtenaar de waarde van het bedrijfspand, ook gelegen aan de [adres], vastgesteld. Tevens zijn in dit besluit de gemeentelijke heffingen, waaronder de rioolheffing kenbaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 februari 2020. Het bezwaar tegen besluit 1 is ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 2 voor zover gericht tegen de aanslag rioolheffing is ook ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en of er terecht een aanslag rioolheffing voor het bedrijf aan de [adres] is opgelegd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Belanghebbende is van mening dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd.
Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat er maar één rioolaansluiting is zodat er ook maar één maal rioolheffing kan worden geheven.
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
WOZ
4.1
Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer meerdere waarderingsmethoden kunnen worden gehanteerd. [1] De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen
4.2
De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2019. De waardering van het object is gebaseerd op een waardematrix van 17 maart 2021 opgesteld door [taxateur], gediplomeerd WOZ-taxateur. De taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum vastgesteld op € 300.045,60. Bij deze waardevaststelling is gebruik gemaakt van de taxatiewijzer agrarische gebouwen. In een bijlage bij de taxatiewijzer is opgenomen van welke referentietransacties is uitgegaan. Anders dan door belanghebbende is betoogd, wordt bij de waardevaststelling met behulp van de taxatiewijzer dus ook gebruik gemaakt van verkoopcijfers van vergelijkingspanden.
4.3
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [taxateur] is uitgegaan van een eenvoudige woning en dat het onderhoud, de kwaliteit en de voorzieningen zijn gekwalificeerd als matig. Vanwege deze kwalificatie als matig wordt er per punt een correctie van 5% toegepast. De door eiser overgelegde taxatie geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de opgestelde waardematrix. Belanghebbende stelt weliswaar dat er sprake is van een slechte onderhoudstoestand van de woning, maar dit blijkt niet uit het door hem overgelegde taxatierapport. Ook de door belanghebbende ingeschakelde taxateur gaat immers uit van een matige onderhoudstoestand. Er bestaat dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de correcties die [taxateur] heeft toegepast. Dat de waarde in het door belanghebbende overgelegde taxatierapport beduidend lager is dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde geeft ook geen aanleiding tot twijfel. Het door belanghebbende overgelegde rapport heeft immers betrekking op een waardepeildatum 1 januari 2018. Daarbij wordt in dat rapport onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze er rekening is gehouden met de verschillen met de vergelijkingspanden.
4.4
Nu de gegevens zoals opgenomen in de waardematrix voor het overige niet zijn betwist, ziet de rechtbank geen aanleiding deze gegevens voor onjuist te houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep tegen de WOZ-waarde zal daarom ongegrond worden verklaard.
Rioolheffing
5. Uit het door de heffingsambtenaar ingestelde onderzoek blijkt dat er in het bedrijf van belanghebbende geen sprake is van afvoer van water op de gemeentelijke riolering. De aanslag rioolheffing voor het gebruikersdeel is daarom ten onrechte opgelegd. Partijen verschillen hierover niet meer van mening.
6. Uit het ingestelde onderzoek blijkt dat op de tekening van de bedrijfsruimte wel een aansluiting is getekend van de douche en het toilet op het riool. Hieruit heeft de heffingsambtenaar de conclusie getrokken dat er daadwerkelijk een aansluiting op het riool is vanuit de bedrijfsruimte. De twijfels van belanghebbende of het toilet wel is aangesloten op het drukriool omdat de opstallen 50 jaar oud zijn, is onvoldoende om te oordelen dat er geen aansluiting is op het riool. Er is immers geen begin van bewijs overgelegd op welke wijze dan de toiletafvoer is geregeld (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een beerput).
7. Bepalend voor de aanslag rioolheffing voor het eigenaarsdeel is of er een aansluiting op het riool is. Nu dit het geval is, is deze aanslag terecht opgelegd. Dat de douche en/of het toilet niet (meer) in gebruik zijn is daarbij niet van belang.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep voor zover dat is gericht tegen de aanslag voor het gebruikersdeel van de rioolheffing gegrond worden verklaard. De rechtbank zal zelf voorzien door deze aanslag te laten vervallen. Voor het overige zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep (deels) gegrond zal worden verklaard, moet de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen de aanslag voor het gebruikersdeel van de aanslag rioolheffing;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar 2 voor zover daarbij is besloten op de aanslag voor het gebruikersdeel van de aanslag rioolheffing;
  • bepaalt dat de aanslag voor het gebruikersdeel van de aanslag rioolheffing komt te vervallen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de uitspraak op het bezwaar 2;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van A.J.M. van Hees, griffier op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Uitvoeringsregeling)
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegeven beschikbaar zijn.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat bij de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een niet-woning de volgende methoden kunnen worden gebruikt: de huurwaarde-kapitalisatiemethode, de vergelijkingsmethode op basis van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, en de discounted-cash-flow methode.
Verordening rioolheffing 2020
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belastingen worden geheven:
a.
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b.
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2.Voor het eigenarendeel van de belastingen wordt, als perceel van een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom bezit of beperkt recht is
3.Voor het gebruikersdeel van de belastingen wordt als gebruiker aangemerkt:
a.
gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b.
gebruik door de persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
c.
het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de heffing geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.