ECLI:NL:RBZWB:2023:5811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
22/3119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 mei 2022. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 afgewezen en het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2023 op zitting behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende nam deel via een videoverbinding.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende woonde in 2018 in Nederland en ontving een uitkering van [verzekeraar] van € 3.014, een eenmalige afkoopsom van een lijfrentepolis waarvoor in 1998 premie is voldaan. Belanghebbende stelt dat hij in 2018 € 2.272 in aftrek mag brengen in verband met niet eerder in aftrek genomen premie voor een lijfrente. De rechtbank oordeelt dat de enkele verklaring van belanghebbende niet voldoende is om aan te nemen dat de premie niet eerder als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking is genomen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 25 augustus 2023. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ( [land] ), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woonde heel 2018 in Nederland. Hij genoot onder meer een uitkering van [verzekeraar] van € 3.014. Het betrof een eenmalige afkoopsom van een lijfrentepolis waarvoor in 1998 premie is voldaan.

Motivering

5. Belanghebbende stelt dat hij in 2018 € 2.272 in aftrek mag brengen in verband met niet eerder in aftrek genomen premie voor een lijfrente.
5.1.
Op grond van artikel 3.107a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt – voor zover relevant – de omvang van een belastbare periodieke uitkering verminderd met de betaalde premies waarvan aannemelijk is dat die niet eerder als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.
5.2.
De last om aannemelijk te maken dat de betaalde premie voor de lijfrentepolis niet eerder als uitgave voor inkomensvoorziening is genomen rust op belanghebbende. Ter zitting is door hem verklaard dat de premie voor de lijfrentepolis 6.000 gulden bedroeg en dat hij nog heel goed weet dat hij de premie destijds niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft ook aangegeven niet meer over stukken te beschikken. Bij de rechtbank bestaat begrip voor het feit dat de premie lang geleden is voldaan en er mede daardoor geen stukken zijn waaruit volgt dat de premie niet eerder als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking is genomen. Desalniettemin is de enkele verklaring van belanghebbende dat hij de premie destijds niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking heeft genomen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, onvoldoende om aan te nemen dat de premie niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking werd genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 25 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).