ECLI:NL:RBZWB:2023:5804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/3094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsook belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 6 juli 2023, waarbij belanghebbende en de gemachtigde van de inspecteur aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2018 correct is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen recht op teruggaaf van belasting of schadevergoeding. De rechtbank legt uit dat de inspecteur de aanslag heeft opgelegd op basis van het inkomen van belanghebbende, dat volgens de inspecteur niet kwalificeert als buitenlands belastingplichtige. De rechtbank stelt vast dat er geen belasting is verschuldigd en dat er geen recht op teruggaaf bestaat, omdat belanghebbende in 2018 geen belasting heeft betaald.

De rechtbank wijst ook de verzoeken om schadevergoeding af, waaronder een verzoek wegens schending van privacy en discriminatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 82 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de gemachtigde van de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de aanslag IB/PVV 2018 van belanghebbende. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2018 juist is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen recht op een teruggaaf van belasting
.Ook heeft belanghebbende geen recht op de gevraagde schadevergoedingen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Met dagtekening 16 juli 2018 stuurt de inspecteur een voorlopige aanslag aan belanghebbende. Hieruit volgt een voor belanghebbende te ontvangen bedrag van € 2.358.
5. Belanghebbende heeft op 3 januari 2020 haar aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2018 ingediend. In die aangifte staat aangegeven dat zij inwoner is van Kroatië. Tevens staat aangegeven dat zij kwalificerend buitenlands belastingplichtige is. Zij heeft verder (voor zover van belang) een AOW-uitkering van € 4.533 en een afkoopsom van een lijfrente van € 16.600 in haar aangifte vermeld. Bij de AOW-uitkering staat een bedrag aan ingehouden Nederlandse loonheffing van € 1.680 vermeld. Bij de afkoopsom van een lijfrente een bedrag van € 3.360. Ook staat een bedrag aan persoonsgebonden aftrek opgenomen in de aangifte.
6. Op 12 oktober 2021 stuurt de inspecteur een brief aan belanghebbende. Daarin staat dat hij gaat afwijken van de ingediende aangifte. De reden daarvoor is dat belanghebbende volgens hem niet kwalificeert als buitenlands belastingplichtige. Ook heeft er volgens de inspecteur geen afkoop van een lijfrente plaatsgevonden in 2018. Volgens renseignementen van de inspecteur bestond het inkomen uit Nederlandse van belanghebbende in 2018 slechts uit een resterend deel van een afkoopsom van een lijfrente van € 4.533, waarop geen loonheffing is ingehouden. Verder kunnen de geclaimde aftrekposten niet tot een vermindering van te betalen belasting leiden omdat er per saldo in Nederland geen loonbelasting is ingehouden.
7. Belanghebbende reageert op dit voornemen en geeft – samengevat – aan het hier niet mee eens te zijn. De inspecteur heeft in de reactie van belanghebbende geen aanleiding gezien om van zijn correctievoornemen af te wijken.
8. De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 16 december 2021 de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 4.533. Belanghebbende is daarbij aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Door toepassing van de algemene heffingskorting is de verschuldigde belasting bepaald op nihil. Daardoor is er geen recht op de teruggaaf van belasting die is vastgesteld bij de voorlopige aanslag. Volgens de definitieve aanslag moest belanghebbende dus de voorlopige teruggave terugbetalen.
9. Belanghebbende heeft op 21 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag. In de daarop volgende uitspraak op bezwaar is belanghebbende niet langer als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt. Ook zijn de heffingsgrondslagen aangepast. Het verzamelinkomen van belanghebbende is daarbij op nihil vastgesteld omdat de inspecteur zich op het standpunt stelt dat over het bedrag van € 4.533 geen belasting is verschuldigd. Omdat het eindresultaat van de uitspraak op bezwaar inhoudt dat de aanslag terecht op nihil is vastgesteld, is het bezwaar ongegrond verklaard. De verplichting tot terugbetaling van de voorlopige teruggaaf bleef daardoor in stand.
10. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld. In geschil is of belanghebbende:
- recht heeft op een (aanvullende) teruggaaf van belasting;
- recht heeft op een schadevergoeding wegens schending van haar recht op privacy tijdens het hoorgesprek;
- recht heeft op een schadevergoeding wegens discriminatie gelet op haar afkomst;
- recht heeft op andere schadevergoedingen.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op schadevergoedingen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom dat zo is.
11. Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op een teruggaaf van de Nederlandse Belastingdienst. De aanleiding daarvoor is volgens haar een afkoop van lijfrentes die in 2009 heeft plaatsgevonden, waarna belanghebbende veelvuldig met de betreffende verzekeraar en de Belastingdienst heeft gecorrespondeerd. Uit het dossier en de uitgebreide toelichting ter zitting leidt de rechtbank af dat belanghebbende meent nog aanspraak te kunnen maken op een compensatie dan wel een aanvulling op dat wat eerder is ontvangen. Enerzijds omdat zij in haar visie een te lage uitkering bij de afkoop heeft gehad, en anderzijds omdat er destijds in haar visie tegen een te hoog tarief loonbelasting is ingehouden. Deze argumenten kunnen belanghebbende in deze procedure over de aanslag IB/PVV 2018 niet baten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2018 is namelijk – na uitspraak op bezwaar – op nihil vastgesteld. Uit de vastgestelde aanslag volgt (ook) dat zij geen belasting hoeft te betalen. Voor de rechtbank valt er dus niets te verminderen. Ook kan de rechtbank niet concluderen tot de door belanghebbende gewenste teruggaaf. Daarvoor is het namelijk vereist dat er in het jaar 2018 ook iets door belanghebbende is betaald. En daarvan is geen sprake. Er is dus geen aanleiding om de conclusies van belanghebbende te volgen.
13. Er is ook geen aanleiding om de beschikking te betalen belastingrente te wijzigen. Die beschikking volgt de aanslag IB/PVV 2018. Er zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen (de berekening van) de belastingrente.
14. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank kan daarom ook niet toekomen aan een beoordeling van de verzoeken van belanghebbende om schadevergoeding. De wettelijke regeling staat dat niet toe. [1]
15. Dit ligt anders voor zover in de verzoeken ook een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de behandeltermijn is begrepen. Belanghebbende heeft echter ook geen recht op een dergelijke schadevergoeding. De redelijke behandeltermijn van twee jaar is namelijk niet overschreden.
15. De conclusie is dus dat het beroep ongegrond is en dat de verzoeken om schadevergoeding moeten worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het gelijk aan de inspecteur is. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 augustus 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:73 Awb, tekst tot 1 juli 2013, van kracht gebleven voor onder meer de inkomstenbelasting (artikel V Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50)