ECLI:NL:RBZWB:2023:5756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 21_1073
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een rentebeschikking door de rechtbank in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de rentebeschikking van de invorderingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De zaak betreft een geschil over een rentebeschikking die aan belanghebbende is verzonden na een betaling van € 2.500 voor leges van een omgevingsvergunning. De invorderingsambtenaar had een bedrag van € 316 aan invorderingsrente in rekening gebracht, omdat de betaling na de vervaldatum was ontvangen. Belanghebbende betwistte de rentebeschikking en stelde dat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank oordeelt dat het bericht van de invorderingsambtenaar, waarin het bedrag van de invorderingsrente werd vermeld, moet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare rentebeschikking. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, omdat de invorderingsambtenaar correct heeft gehandeld volgens de bepalingen van de Invorderingswet 1990. Tevens wordt het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de lange duur van de procedure geen spanning of frustratie heeft veroorzaakt die een schadevergoeding rechtvaardigt.

De rechtbank bevestigt dat de rentebeschikking in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

( [gemachtigde] ),
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Veere, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 4 maart 2021.
1.1.
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 10 september 2020 een bericht gestuurd met als onderwerp “rentebeschikking”. Uit dit stuk blijkt hoe de invorderingsambtenaar een betaling van belanghebbende heeft verwerkt en heeft hij bericht dat belanghebbende nog een bedrag van € 316 moet betalen.
1.2.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met het toesturen van de stukken en een verwijzing naar de uitspraak op bezwaar. De invorderingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende en namens de invorderingsambtenaar [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bericht met dagtekening 10 september 2020 moet worden aangemerkt als rentebeschikking. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De hoogte van de invorderingsrente is, zoals ter zitting bleek, niet in geschil. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende een principieel oordeel wenst over het karakter van het bericht met dagtekening 10 september 2020. Hij wenst ook alsnog een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is het bericht met dagtekening 10 september 2020 een rentebeschikking. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

5. Aan belanghebbende is in 2016 een factuur leges voor de aanvraag van een omgevingsvergunning gestuurd. Vanwege de procedure over de verleende omgevingsvergunning is aan belanghebbende uitstel van betaling verleend. Op 7 september 2020, na afronding van die procedure, heeft belanghebbende het bedrag van de factuur, zijnde € 2.500, betaald.
5.1.
Omdat die betaling is ontvangen na afloop van de betaaltermijn van de factuur heeft de invorderingsambtenaar € 316 invorderingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Hiertoe heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende op 10 september 2020 het bericht "rentebeschikking" gestuurd waarop het volgende staat vermeld:
“Op 07-09-2020 heb ik een bedrag van € 2.500,00 ontvangen voor onderstaande aanslag.
Belastingsoort Factuur leges omgevingsvergunning 2016
Belastingjaar 2016
Aanslagnummer [nummer]
De betaling is ingevolgde de artikelen 6 en 19 van de invorderingswet 1990 als volgt verwerkt, eerst de (rente)kosten en daarna de openstaande vordering:
Kosten (aanmaning/dwangbevel) € 0,00
Rente € 316,00
Belasting € 2.184,00
Nog te betalen € 316,00
Ik verzoek u het bedrag van € 316,00 voor 15 september 2020 over te maken (…)”

Overwegingen

6. Belanghebbende stelt dat het door de invorderingsambtenaar gestuurde bericht niet als rentebeschikking kan worden aangemerkt omdat deze niet aan de (wettelijke) voorwaarden voldoet. De invorderingsambtenaar heeft een deel van de betaling van de factuur afgeboekt als rente. Volgens belanghebbende is, naar de rechtbank begrijpt, een dergelijke afboeking niet mogelijk zonder voorafgaande kennisgeving van de verschuldigd geworden invorderingsrente. Hij verwijst daartoe naar bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.
7. In artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat de ontvanger het bedrag van de invorderingsrente bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststelt. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Het wettelijke systeem heeft tot gevolg dat het bedrag van de invorderingsrente pas berekend kan worden nadat de aanslag is betaald en zonder voorafgaande vaststelling van het bedrag van de invorderingsrente. [1] De wettelijke grondslag voor het kenbaar maken 'op andere wijze' is dan ook te vinden in de Invorderingswet 1990.
8. Het door de invorderingsambtenaar gestuurde bericht, na ontvangst van de betaling van de factuur, waarin is vermeld welk deel van de betaling als invorderingsrente is afgeboekt, is dan ook aan te merken als een voor bezwaar vatbare rentebeschikking. Het gelijk is aan de zijde van de invorderingsambtenaar.
Overschrijding redelijke termijn
9. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 23 november 2020, zijnde de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 24 augustus 2023, zijn sindsdien (afgerond) 34 maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar bedraagt, is de redelijke termijn met 10 maanden overschreden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit geval geen enkele aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure met betrekking tot deze rentebeschikking een zodanige spanning en frustratie bij belanghebbende heeft veroorzaakt, dat een schadevergoeding in de rede ligt. Ter zitting is gebleken dat de spanning en frustratie bij belanghebbende met name zag op het traject rond de omgevingsvergunning zelf en niet op het verschuldigd worden van invorderingsrente. Het traject rond de omgevingsvergunning is al in 2020 afgerond. Voorts heeft de gemachtigde bevestigd dat hij het bedrag van de in rekening gebrachte invorderingsrente niet betwist en ter zitting aangegeven dat er geen sprake meer is van een financieel belang. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dan ook af.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rentebeschikking in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wijst de rechtbank af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond en
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 24 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
deze uitspraak is enkel ondertekend door de
rechter omdat de griffier is verhinderd deze
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1475, ro 4.4 en 4.7