ECLI:NL:RBZWB:2023:5734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht om openbaarmaking van informatie over de implementatie van de Woo-instructie. De minister had dit verzoek afgewezen met een primair besluit op 9 december 2022 en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in een bestreden besluit op 9 maart 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 12 juli 2023 ter zitting is behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gevraagde documenten niet aanwezig zijn. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat de documenten wel onder het bestuursorgaan berusten. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat de documenten bestaan of dat deze onder de minister berusten. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het Woo-verzoek door de minister terecht is geweest.

Daarnaast heeft de rechtbank de procedurele gronden van eiser beoordeeld, waaronder de overschrijding van de wettelijke termijn en de bezwaarclausule. De rechtbank oordeelt dat deze gronden niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2253 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats eiser] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister

(gemachtigde: mr. S.C.M. te Braake).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) om informatie te verstrekken met betrekking tot de eerste evaluaties of onderzoeksresultaten over de implementatie van de “Rijksbrede instructie voor het behandelen van Woo-verzoeken” (hierna: Woo-instructie).
1.1.
De minister heeft eisers verzoek met het besluit van 9 december 2022 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de minister mr. A.H.G. van Herwijnen en de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het Woo-verzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser heeft bij de minister een verzoek ingediend op grond van de Woo. Deze wet regelt het recht op informatie over alles wat de overheid doet. [1]
5.1.
Eiser heeft de minister verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot de eerste evaluaties of onderzoeksresultaten over de implementatie van de Woo-instructie. De minister heeft met het primaire besluit het verzoek van eiser afgewezen. De door eiser gevraagde documenten zijn bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf niet aangetroffen.
5.2.
Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend. De minister heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Is aannemelijk dat de gevraagde documenten niet aanwezig zijn?
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gevraagde documenten niet aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken – is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [2]
6.1.
Ter zitting is door de minister benoemd dat de Woo-instructie sinds mei 2022 binnen het ministerie wordt gebruikt en dat dagelijks met de instructie wordt gewerkt door medewerkers die belast zijn met het afhandelen van Woo-verzoeken. Dat maakt dat er nog geen evaluatie of onderzoek naar de implementatie heeft plaatsgevonden. Komende zomer staat een invoeringstoets Wet open overheid gepland, mogelijkerwijs komt de Woo-instructie daarin terug. Deze toelichting door de minister komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor.
6.2.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiser niet heeft onderbouwd – niet schriftelijk en ook niet ter zitting – waaruit zou blijken dat de desbetreffende documenten wel bestaan dan wel dat deze stukken onder de minister berusten. Dat betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om tot het oordeel te komen dat de minister het Woo-verzoek niet had mogen afwijzen.
6.3.
Hoewel dit voor de beoordeling van het beroep niet relevant is, overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende. Eiser heeft ter zitting aangegeven enkel aan te willen nemen dat de door hem gevraagde documenten er niet zijn, als de Secretaris-generaal dit in een door hemzelf ondertekende brief zou bevestigen. De beslissing op bezwaar – het bestreden besluit – is door de Secretaris-generaal ondertekend. Hiermee heeft de Secretaris-generaal schriftelijk bevestigd dat er geen onderzoek is verricht naar of evaluaties zijn van de implementatie van de Woo-instructie.
Zijn er andere gronden door eiser aangevoerd die kunnen slagen?
7. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Eiser heeft in beroep drie procedurele gronden aangevoerd. Deze gronden zien op overschrijding van de wettelijke termijn, de bezwaarclausule en de ambtelijke hoorcommissie.
7.1.
Voor de grond die ziet op de overschrijding van de wettelijke termijn geldt dat onduidelijk blijft wat eiser hiermee bedoeld. Op de vraag ter zitting welke termijn hij bedoelt en waar dat is terug te vinden, moest eiser het antwoord schuldig blijven.
Nu vaststaat dat de minister op het verzoek van eiser heeft beslist met het primaire besluit, dat hij met het bestreden besluit heeft beslist op het bezwaarschrift van eiser en dat in geen van beide procedures de minister door eiser in gebreke is gesteld wegens niet tijdig beslissen, ziet de rechtbank niet hoe deze grond nog relevant kan zijn voor het geschil wat aan haar voor ligt. [3]
7.2.
Ten aanzien van de bezwaarclausule heeft eiser aangevoerd dat de minister deze onjuist heeft geïnterpreteerd en toegepast. Ter zitting werd duidelijk dat eiser hier met name doelde op het feit dat hij een ondertekend exemplaar van zijn bezwaarschrift per post naar de minister heeft moeten opsturen. Ook hier ziet de rechtbank niet hoe dit relevant is voor de beoordeling van het geschil dat voor ligt. Eiser heeft aan het verzoek van de minister gehoor gegeven en de minister heeft het bezwaar in behandeling genomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het schriftelijk laten ondertekenen van zijn bezwaar onevenredig belastend voor eiser is geweest of dat dit anderszins onevenredige nadelige gevolgen heeft gehad.
7.3.
Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de ambtelijke hoorcommissie waardoor eiser in bezwaar is gehoord, niet voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daaraan stelt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 15 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:5, eerste lid bepaalt dat tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
Wet open overheid (Woo)
Artikel 1.1 bepaalt dat eenieder recht heeft op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 2.1 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
document: een door een orgaan, persoon of college, als bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, opgemaakt of ontvangen schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van dat orgaan, die persoon of dat college.
publieke informatie: informatie neergelegd in documenten die berusten bij een orgaan, persoon of college bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, of informatie die krachtens artikel 2.3 door een bestuursorgaan kan worden gevorderd.
Artikel 4.1, eerste lid bepaalt dat eenieder een verzoek om publieke informatie kan richten tot en bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.

Voetnoten

1.Artikel 1.1 van de Woo.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1820.
3.Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de minister het Woo-verzoek van eiser redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen.