ECLI:NL:RBZWB:2023:5732
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en het vertrouwensbeginsel in belastingzaken
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende, een BV, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 3.177, welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank behandelt de feiten rondom de aangifte van de belanghebbende, die op 6 januari 2020 een bedrag van € 6.266 aan Bpm had voldaan voor de registratie van een Ford C-Max. De inspecteur had op basis van zijn gegevens de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 9.443 en de naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangifte eerder dan 6 januari 2020 was verzonden, en dat het taxatierapport niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel heeft plaatsgevonden. Het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat de totale behandelduur niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de uitspraak op bezwaar blijft in stand.