ECLI:NL:RBZWB:2023:5724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3348 en 23_3669 en 23_3863 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omgevingsvergunningen en handhavingsverzoek in Breda

Op 17 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen drie besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoekers, wonende in Breda, hadden bezwaar gemaakt tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor een gronddepot en een opslaglocatie voor grond, zand en verharding, alsook tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek. De omgevingsvergunningen betroffen activiteiten zoals de opslag van roerende zaken en het bouwen van een bouwwerk. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om voorlopige voorzieningen, maar de rechter heeft deze verzoeken afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college voldoende gemotiveerd had dat de verleende omgevingsvergunningen niet in strijd waren met de wet en dat er geen sprake was van onaanvaardbare gezondheidsrisico's of milieuschade. De rechter benadrukte dat de omgevingsvergunningen tijdelijk waren en dat de situatie na afloop van de vergunningen zonder onomkeerbare gevolgen kon worden beëindigd. De voorzieningenrechter droeg het college op om het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden, maar wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3348, BRE 23/3669 en BRE 23/3863

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

1. [naam verzoeker 1]uit Breda,
2. [naam verzoeker 2] ,uit Breda,
3. [naam verzoeker 3] ,uit Breda,
tezamen, verzoekers,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Als vergunninghoudster heeft deelgenomen:
Nijkamp Energiedistributie B.V.

Inleiding

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van het college:
  • het besluit van 20 april 2023 (bestreden besluit I) over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor een gronddepot aan de Graaf Engelbertlaan in Breda, voor de periode van 20 april 2023 tot en met 19 oktober 2023. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteit: de opslag van roerende zaken;
  • het besluit van 7 juli 2023 (bestreden besluit II) over het afwijzen van een handhavingsverzoek van verzoekers
  • het besluit van 21 juli 2023 (bestreden besluit III) over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor een opslaglocatie voor grond, zand en verharding aan de Graaf Engelbertlaan in Breda, voor de periode van 22 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten: de opslag van roerende zaken, het bouwen van een bouwwerk, het afwijken van het bestemmingsplan en het aanleggen van een tijdelijke in- en uitrit.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter ten aanzien van elk van de besluiten verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Verzoeker 1 was daar – in verband met een verblijf in het buitenland – digitaal (via Teams) bij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P. van den Berg, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Namens vergunninghoudster was [naam vertegenwoordiger 3] aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Feiten

Ennatuurlijk B.V. is voornemens een warmtenet aan te leggen in Breda. Als onderdeel van dat project worden warmteleidingen aangelegd in de wijk [wijknaam] . Vergunninghoudster voert dit deel van het project in opdracht van Ennatuurlijk B.V. uit. Voor de aanleg van de warmteleiding moet een sleuf worden gegraven. De uitgekomen grond en het uitgebroken straatwerk worden tijdelijk in een depot geplaatst, zodat voldoende ruimte overblijft om de warmteleiding te kunnen aanleggen en zodat omwonenden hun woningen goed en veilig kunnen bereiken. Het gronddepot is ingericht aan de Graaf Engelbertlaan in Breda. De grond wordt na aanleg van de warmteleiding teruggebracht naar de sleuf. Het bouwdepot is rondom afgezet met hekken.
Verzoekers wonen aan de [straatnaam 1] 19a, 19 en 21 te Breda.
Feiten bestreden besluit I (omgevingsvergunning van 20 april 2023)
Op 28 maart 2023 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het opslaan van roerende zaken aan het Arsenaalpad en een gronddepot aan de Graaf Engelbertlaan in Breda, voor de periode van 20 april 2023 tot en met 19 oktober 2023.
Bij bestreden besluit I heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit: de opslag van roerende zaken.
Een kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning is op 24 april 2023 in het gemeenteblad van de gemeente Breda gepubliceerd, voor zover de omgevingsvergunning betrekking had op het opslaan van roerende zaken aan het Arsenaalpad. Op 15 juni 2023 is een kennisgeving in het gemeenteblad gepubliceerd, voor zover de omgevingsvergunning betrekking had op het opslaan van roerende zaken aan de Graaf Engelbertlaan in Breda.
Bij brief van 16 juni 2023 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning en op diezelfde dag hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Feiten bestreden besluit II (afwijzing handhavingsverzoek van 7 juli 2023)
Op 5 mei 2023 hebben verzoekers het college verzocht om handhavend op te treden tegen het aanleggen van een gronddepot aan de Graaf Engelbertlaan.
Bij bestreden besluit II heeft het college dat verzoek afgewezen, omdat daar bij bestreden besluit I een omgevingsvergunning voor is verleend.
Op 12 juli 2023 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen dat besluit en op diezelfde dag hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Feiten bestreden besluit III (omgevingsvergunning van 21 juli 2023)
Op 30 juni 2023 heeft vergunninghoudster een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd voor het gronddepot. Die aanvraag had betrekking op zowel het opslaan van roerende zaken als het afwijken van het bestemmingsplan. Die aanvraag is later ingetrokken.
Op 13 juli 2023 heeft vergunninghoudster opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een tijdelijke opslaglocatie voor grond, zand en verharding en het aanleggen van een tijdelijke in- en uitrit aan de Graaf Engelbertlaan. Die aanvraag zag niet alleen op de opslag van roerende zaken, maar zag ook op het afwijken van het bestemmingsplan, het bouwen van een bouwwerk en het aanleggen van een uitweg.
Bij bestreden besluit III heeft het college die aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de periode van 22 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023.
Op 25 juli 2023 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning en op diezelfde dag hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Bestreden besluit I (de omgevingsvergunning van 20 april 2023)

4.1
Bij bestreden besluit I heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘de opslag van roerende zaken’, op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder j, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2:4a van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda (APV). Die vergunning is verleend voor de periode van 20 april 2023 tot en met 19 oktober 2023 en ziet op twee locaties: het opslaan van roerende zaken aan het Arsenaalpad en het creëren van een gronddepot aan de Graaf Engelbertlaan. Het bezwaar en verzoek van verzoekers is gericht tegen bestreden besluit I, voor zover de vergunning betrekking heeft op de Graaf Engelbertlaan.
4.2
Op het moment van de zitting was de situatie ontstaan dat het college voor de opslag van roerende zaken (het gronddepot) aan de Graaf Engelbertlaan twee tijdelijke omgevingsvergunningen had verleend voor de periode van 22 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023: de omgevingsvergunning van 20 april 2023 (bestreden besluit I) en de omgevingsvergunning van 21 juli 2023 (bestreden besluit III). Op 10 augustus 2023 heeft het college bestreden besluit I ingetrokken. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht [1] hebben het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege betrekking op het intrekkingsbesluit. Gelet op de intrekking heeft verzoeker geen procesbelang meer bij een beoordeling van zijn inhoudelijke bezwaargronden tegen bestreden besluit I. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit I daarom afwijzen. De voorzieningenrechter ziet in de intrekking van bestreden besluit I door het college na de zitting wel aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:81, zesde lid, van de Awb op te dragen om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
5. Bestreden besluit III (de omgevingsvergunning van 21 juli 2023)
5.1
Bij besluit van 21 juli 2023 (bestreden besluit III) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een tijdelijke opslaglocatie voor grond, zand en verharding (klinkers e.d.) en het aanleggen van een tijdelijke in- en uitrit aan de Graaf Engelbertlaan, voor de periode van 22 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende omgevingsvergunningplichtige [2] activiteiten: het bouwen van een bouwwerk (hekken), het afwijken van het bestemmingsplan, het opslaan van roerende zaken en het maken van een uitweg.
5.2
Omvang van het geding
De gronden die verzoekers hebben aangevoerd hebben alleen betrekking op de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op het opslaan van roerende zaken en het afwijken van het bestemmingsplan. Gelet daarop gaat de voorzieningenrechter ervanuit dat het bezwaar- en verzoekschrift van verzoekers geen betrekking heeft op de overige activiteiten waarvoor toestemming is verleend. Die vallen buiten de omvang van dit geding.
5.3
Opslag van roerende zaken
Gronden verzoekers
5.3.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend voor zover deze betrekking heeft op het opslaan van goederen. In het besluit heeft het college niet gemotiveerd waarom geen sprake is van de weigeringsgronden. Volgens verzoekers wordt verontreinigde grond en zand opgeslagen in het depot. De grondfracties zijn niet geïdentificeerd en zijn niet voorzien van een overkapping en sprinklerinstallatie, waardoor gecontamineerde grond/zand verstuift en lucht- en bodemverontreiniging wordt veroorzaakt. Als gevolg daarvan ontstaan onaanvaardbare gezondheidsrisico’s voor omwonenden en ontstaan milieurisico’s. Er dient volgens verzoekers onderzoek naar de bodemkwaliteit te worden uitgevoerd. Uit een door verzoekers overgelegd ‘nader bodemonderzoek’ van Heijmans lnfra B.V. van 29 oktober 2021 blijkt volgens hen dat sprake is van een historisch geval van ernstige bodem-verontreiniging op de plaats waar de grond vandaan komt.
Toetsingskader
5.3.2
In artikel 2:4a, tweede lid, van de APV staat dat het verboden is om een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie en dat het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j, van de Wabo kan verlenen voor de opslag van goederen. Gelet daarop heeft het college vastgesteld dat een omgevingsvergunning is vereist voor het opslaan van de grond, zand en verharding op een openbaar deel van de Graaf Engelbertlaan dat is ingericht als en de publieke functie heeft van openbare verkeersweg. In artikel 2:4a, derde lid, van de APV [3] staan de weigeringsgronden opgenomen op grond waarvan de vergunning kan worden geweigerd.
Beoordeling voorzieningenrechter
5.3.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in bestreden besluit III voldoende gemotiveerd dat deze weigeringsgronden niet aan de orde zijn. Gelet daarop heeft het college de omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken redelijkerwijs kunnen verlenen.
5.3.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd en redelijkerwijs kunnen besluiten dat de weigeringsgrond uit artikel 2:4a, derde lid, onder a, van de APV niet aan vergunningverlening in de weg staat. In die bepaling staat dat het college de omgevingsvergunning kan weigeren indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats. Uit het bestreden besluit blijkt dat het opslaan van roerende zaken mogelijk schade toebrengt aan de weg. Het college heeft daar echter redelijkerwijs geen aanleiding in hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat vergunninghoudster verplicht is om een waarborgsom te betalen waarmee eventuele schade kan worden hersteld. In het bestreden besluit heeft het college daarnaast gemotiveerd dat de overige onder a genoemde situaties niet aan de orde zijn. Het gronddepot bevindt zich aan een doodlopend weggedeelte zonder doorgaand verkeer en zonder perceelaansluitingen van woningen of bedrijven. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van woningen en bedrijven wordt redelijkerwijs niet gehinderd door het werkterrein, omdat de percelen van bedrijven aan de Graaf Engelbertlaan en woningen aan de [straatnaam 1] via een ander weggedeelte ontsluiten. Als gevolg van het beperkte oppervlakte dat in gebruik wordt genomen door het gronddepot, wordt de normale functie en het gebruik van de weg nauwelijks gehinderd. Er blijft voldoende ruimte voor voertuigen om ter plaatse te keren. Het werkterrein wordt dusdanig geplaatst dat het kruisende fietsverkeer, dat via het fietspad de Graaf Engelbertlaan oversteekt, veilig en zonder belemmeringen kan passeren. De situatie is overzichtelijk voor het verkeer. Daarnaast kan het beheer en onderhoud van de weg normaal plaatsvinden buiten de hekken.
5.3.5
Het college heeft daarnaast voldoende gemotiveerd en redelijkerwijs kunnen besluiten dat de weigeringsgrond uit artikel 2:4a, derde lid, onder c, van de APV niet aan vergunningverlening in de weg staat. In die bepaling staat dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. Omdat de opslag van roerende zaken binnen een vooraf vastgesteld en afgekaderd gebied plaatsvindt, wordt de overlast redelijkerwijs beperkt. Er is niet gebleken dat het gebruiken van een deel van de weg als gronddepot leidt tot dusdanige beperkingen in de publieke functie van de weg om zich van A naar B te verplaatsen en om bestemmingen te bereiken, dat daardoor onevenredige overlast ontstaat. Daarnaast acht de voorzieningenrechter overlast voor verzoekers in de vorm van gezondheidsschade of milieuschade niet aannemelijk. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de opgeslagen grond niet verontreinigd is. Het college heeft daartoe een rapport overgelegd dat is opgesteld door een toezichthouder van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) naar aanleiding van een bezoek aan het gronddepot op 13 juli 2023. Uit dat rapport blijkt dat geen overtredingen van het Besluit bodemkwaliteit en ook geen stofvorming zijn waargenomen. Daarnaast blijkt uit de door partijen overgelegde stukken en de toelichting op zitting dat voorafgaand aan de graafwerkzaamheden bodemonderzoek is uitgevoerd op alle plaatsen in Breda waar ten behoeve van het aanleggen van het warmtenet grond afgegraven zal worden. Uit het nader bodemonderzoek van Heijmans Infra B.V. blijkt dat in dat eerdere onderzoek op één plaats binnen de wijk [wijknaam] bodemverontreiniging is aangetroffen: aan de [straatnaam 2] . Ter zitting hebben het college en vergunninghoudster toegelicht dat de grond die aanwezig is in het gronddepot daar niet uit afkomstig is, omdat de grond op die locatie pas na de zomervakantieperiode wordt afgegraven en vanwege de verontreiniging vervangen zal worden door schone grond. De afgegraven grond afkomstig van die locatie zal dus niet worden opgeslagen in het gronddepot, maar wordt gelet op de verontreiniging direct afgevoerd.
5.4
Afwijken van het bestemmingsplan
5.4.1
Het college heeft daarnaast in bestreden besluit III vastgesteld dat het gronddepot in strijd is met het bestemmingsplan en heeft daar tijdelijk toestemming voor verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling (onderdeel 11).
Gronden verzoekers
5.4.2
Verzoekers hebben gronden aangevoerd die de voorzieningenrechter aanmerkt als zijnde gericht tegen de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Verzoekers geloven niet dat het gebruik als gronddepot na 19 oktober 2023 zal eindigen. Daarnaast is volgens verzoekers sprake van een permanente invloed, omdat de hoeveelheid grond boven het bouwwerk uitsteekt en onevenredige nadelen oplevert voor omwonenden. De woonkwaliteit wordt onevenredig verminderd.
Beoordeling
5.4.3
Het is verboden – zonder omgevingsvergunning – een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [4] Ter zitting heeft het college erkend dat zij in bestreden besluit III ten onrechte hebben vastgesteld dat in het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] de bestemming “Verkeersdoeleinden – stedelijke hoofdweg” aan de locatie van het gronddepot is toegekend. Uit de kaart bij het bestemmingsplan blijkt namelijk dat aan die locatie de bestemming “BIII – bedrijfsdoeleinden III (nader uit te werken)” is toegekend.
5.4.4
De voorzieningenrechter ziet daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat dit gebrek in de beslissing op bezwaar hersteld kan worden. Ter zitting heeft het college een nadere toelichting overgelegd waarin naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht wordt vastgesteld dat het gronddepot ook in strijd is met de bestemming “BIII – bedrijfsdoeleinden III (nader uit te werken)”, omdat uit de planregels blijkt dat op de locatie alleen bedrijven of inrichtingen zijn toegestaan van categorie 1, 2 of 3 uit de Staat van Bedrijven en inrichtingen. [5]
In de nadere toelichting heeft het college ook terecht vastgesteld dat hij bevoegd is om tijdelijk toestemming te verlenen voor die strijdigheid met toepassing van de kruimelgevallenregeling (onderdeel 11). In de Wabo staat namelijk dat het college bevoegd is om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen in de zogenoemde kruimelgevallen die zijn aangewezen in bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). [6] In artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van die bijlage staat als zodanig kruimelgeval aangewezen: “ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.” Het college heeft op goede gronden toegelicht dat sprake was van het kruimelgeval dat is genoemd in onderdeel 11. Uit de Nota van toelichting behorend bij het Bor en uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [7] blijkt dat artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor alleen toegepast kan worden, wanneer het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Niet van belang is of aannemelijk is dat de activiteit na de termijn van verlening ook daadwerkelijk zal worden gestaakt, zoals verzoekers stellen. De voorzieningenrechter heeft aannemelijk geacht dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de activiteit na 19 oktober 2023 zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De aangevraagde activiteit ziet immers alleen op het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en kan eenvoudig worden beëindigd door het niet langer gebruiken van de gronden als depot. De voor het depot benodigde faciliteiten, werken en goederen zijn – naar hun aard – snel, op eenvoudige wijze en zonder schade verplaatsbaar.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in de nadere toelichting ook voldoende gemotiveerd dat het tijdelijk gronddepot redelijkerwijs in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. [8] Uit die nadere toelichting blijkt dat het gronddepot tijdelijk wordt toegestaan en daarom geen permanente invloed zal hebben op het straatbeeld. Daarnaast heeft het college – gelet op hetgeen in r.o. 5.3.5 is overwogen – redelijkerwijs kunnen besluiten dat het bouwdepot in deze tijdelijke periode geen onevenredige nadelige gevolgen zal hebben voor de functionaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de weg en de aanliggende percelen en dat redelijkerwijs geen sprake is van een onevenredige vermindering van de woonkwaliteit van verzoekers.
5.5
Overhaaste besluitvorming
5.5.1
Verzoekers hebben daaraan toegevoegd dat bestreden besluit III in strijd met de rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, omdat sprake is van overhaaste besluitvorming. In een e-mailbericht van 19 juli 2023 heeft mr. B.P. van den Berg – namens het college – medegedeeld aan de rechtbank dat bestreden besluit III pas in augustus zou worden vastgesteld.
5.5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van strijd met deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is aan het college om te bepalen wanneer hij beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning. In de Wabo staat alleen dat binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag moet worden besloten, maar staat niet voorgeschreven dat dit pas na een bepaalde tijd na de aanvraag mag gebeuren. [9] Uit het door verzoekers genoemde e-mailbericht blijkt ook niet van een ondubbelzinnige toezegging namens het college dat pas in augustus op de aanvraag zou worden besloten. In dat e-mailbericht stond namelijk enkel dat de verwachting bestond dat niet eerder dan augustus op de aanvraag kon worden besloten.
5.6
Conclusie bestreden besluit III
5.6.1
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit III. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit III daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
6. Bestreden besluit II (afwijzing handhavingsverzoek van 7 juli 2023)
6.1
Verzoekers hebben het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gronddepot aan de Graaf Engelbertlaan. Het college heeft dat verzoek bij bestreden besluit II afgewezen.
Gronden
6.2
Verzoekers hebben tegen bestreden besluit II aangevoerd dat de omgevingsvergunning op onjuiste gronden is verleend en dat daarom sprake is van een illegaal gronddepot. Gelet daarop dient volgens verzoekers handhavend te worden opgetreden. Omdat het college dat niet doet, worden het fair play beginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel overtreden. Verzoekers ervaren onevenredig overlast door het zware verkeer, de grondstortingen en de verstuivingen van (vervuilde) grond en zand. Dit raakt de huizen, terrassen, tuinen, auto’s en personen en brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Daarnaast wordt door vergunninghoudster in strijd met het Besluit bodemkwaliteit gehandeld.
Beoordeling
6.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het handhavingsverzoek van verzoeker redelijkerwijs af kunnen wijzen. Het college is alleen bevoegd handhavend op te treden, wanneer sprake is van een overtreding. [10] Gelet op de door verzoekers aangevoerde gronden gaat de voorzieningenrechter er bij haar beoordeling vanuit dat verzoekers hebben verzocht om handhavend op te treden tegen het opslaan van goederen zonder daarvoor bestemde omgevingsvergunning. Ten tijde van de beslissing op het handhavingsverzoek (7 juli 2023) was geen sprake van een overtreding van het verbod om roerende zaken op te slaan als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j, van de Wabo, omdat daar op dat moment een omgevingsvergunning voor was verleend. Ten tijde van de te nemen beslissing op bezwaar zal redelijkerwijs ook geen sprake zijn van een overtreding, omdat inmiddels een tweede omgevingsvergunning is verleend voor de opslag van roerende zaken. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 5.3 e.v. overwogen dat het college die toestemming op goede gronden heeft verleend.
6.4
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit II. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit II daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening tegen bestreden besluit I, II en III af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,00 ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening tegen bestreden besluit I aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda (APV)
Artikel 2:4a van de APV
Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
Het bevoegde bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De vergunning kan worden geweigerd:
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
4. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningsplicht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.2, eerste lid, onder j, van de Wabo
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om in een daarbij aangewezen gedeelte van de provincie of de gemeente roerende zaken op te slaan geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.18 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 13 van de planregels
De als bedrijfsdoeleinden III: nader uit te werken gronden zijn bestemd voor:
bedrijven c.q. inrichtingen welke voorkomen in de categorieën 1, 2 en 3 van de als bijlage bij de voorschriften opgenomen Staat van Bedrijven en Inrichtingen en bedrijven met een hogere categorie mits deze qua milieubelasting zijn gelijk te stellen met een categorie 3-bedrijf;
één horecavoorziening, uitsluitend toegestaan in plandeel B, in de vorm van één restaurant, één hotel of één combinatie daarvan;
nutsvoorzieningen;
verkeersdoeleinden zoals ontsluitings- en toegangswegen en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen inclusief waterhuishoudkundige voorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
één motorbrandstofverkooppunt uitsluitend in plandeel A.

Voetnoten

1.In samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c van de Wabo. Artikel 2.2, eerste lid, onder e en j, van de Wabo in samenhang met artikel 2:6 en 2:4a van de APV.
3.Artikel 2.18 van de Wabo in samenhang met artikel 2:4a, derde lid, van de APV.
4.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
5.Artikel 13 van de planregels.
6.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 2.7 van het Bor.
7.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1007, r.o. 3.2 en Staatsblad 2014, 333, p. 55.
8.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
9.Artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo.
10.Artikel 5:2, eerste lid, onder b van de Awb.