In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een molen in [plaatsnaam 3], beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 3] om hun handhavingsverzoek af te wijzen. Dit verzoek was gericht tegen de afwijzing van de recreatieve verhuur van de woning in de molen, die volgens eisers sinds de jaren '70 als vakantiewoning wordt gebruikt. Het college had eerder in een besluit van 26 april 2022 het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen overtreding was geconstateerd en er geen gevaar voor overtreding van het bestemmingsplan was. In het bestreden besluit van 15 november 2022 verklaarde het college het bezwaar van eisers ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had vastgesteld dat er klaarblijkelijk gevaar voor overtreding was. De rechtbank concludeerde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen overtreding was geconstateerd en het voornemen van eisers om de molen te verhuren onvoldoende was om een gevaar aan te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.