ECLI:NL:RBZWB:2023:5653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
02-115940-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige ondergeschikte

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige ondergeschikte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een 15-jarig slachtoffer op 18 oktober 2020, terwijl hij haar leidinggevende was. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de kwetsbaarheid van minderjarigen en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheid van volwassenen in situaties met minderjarigen en de noodzaak om de lichamelijke integriteit van jongeren te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-115940-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 oktober 2020 met de toen 15-jarige [slachtoffer] ontucht heeft gepleegd die al dan niet mede bestond uit seksueel binnendringen, terwijl verdachte haar leidinggevende was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft het feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. Daarom kan op grond van de wet worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor slachtoffer op pagina 30 tot en met 35 van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, onderzoek Taling/ ZBRBC21003, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 1 augustus 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 oktober 2020 te Etten-Leur met zijn minderjarige ondergeschikte, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De officier van justitie zoekt hierbij aansluiting bij een uitspraak van deze rechtbank gepubliceerd onder ECLI:NL:RBZWB:2021:1201.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen hoger dan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De verdediging verzoekt bij de oplegging van de straf rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn proceshouding en de gevolgen die het feit voor hem heeft gehad. Daarnaast ziet de reclassering geen stoornissen op seksueel vlak en heeft verdachte zich zelf aangemeld bij GGZ Momentum. De verdediging verzoekt de rechtbank te volstaan met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte en aangeefster kenden elkaar van het werk bij de [bedrijf], waar verdachte manager was. Er was sprake van een leeftijdsverschil van bijna tien jaar en verdachte wist dat ook. Aangeefster was 15 jaar, verdachte was 24 jaar. Buiten het werk om hadden zij via de telefoon contact met elkaar. Op 18 oktober 2020 hebben verdachte en aangeefster buiten het werk om afgesproken. Verdachte heeft aangeefster met zijn auto opgehaald bij de COOP Supermarkt en vervolgens zijn ze samen een rondje gaan rijden. Hoewel vooraf was afgesproken niets seksueels te doen, heeft verdachte tijdens deze afspraak seks gehad met aangeefster op de achterbank van zijn auto. Op zitting heeft verdachte erkend dat op dat moment de lust sterker was dan zijn verstand.
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat verdachte zich bij haar heeft opgedrongen en dat zij te bang was om op dat moment wat terug te doen. Verdachte heeft haar ontkleed, bij de keel gepakt, seksuele handelingen verricht en uiteindelijk seks met haar gehad. Ze heeft daarbij nog gezegd dat zij dat niet wilde, maar verdachte luisterde niet. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat aangeefster ook seksuele handelingen bij hem heeft verricht en dat de seks van beide kanten gewenst was. Aangeefster is op de verklaring van verdachte niet nader gehoord. Dat was wel op zijn plaats geweest, nu onder andere uit de app-berichten van aangeefster aan haar moeder en de verklaring van [getuige] niet direct blijkt dat verdachte haar gedwongen zou hebben seksuele handelingen te verrichten of te ondergaan en/of seks te hebben. Tot slot was aangeefster ten tijde van de ontucht inderdaad een ondergeschikte van verdachte, maar niet is gebleken dat de seksuele handelingen verband hielden met haar positie op het werk en ze vonden ook buiten de werkplek en in privétijd plaats.
Het voorgaande doet echter niet af aan het afkeurenswaardige van het handelen van verdachte. Hierbij dient vooropgesteld te worden dat jongeren beneden de zestien jaar een grote mate van bescherming genieten. Minderjarigen bevinden zich namelijk in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd onvoldoende in staat worden geacht om de consequenties van hun eigen handelen in te schatten. Ondanks de afspraak vooraf niets seksueels te doen, heeft verdachte zich op een gegeven moment laten leiden door zijn lust. Juist hij als volwassene had de verantwoordelijkheid moeten nemen dat niet te doen. Ook in zijn scenario dat aangeefster zelf ook seksuele handelingen heeft verricht en er feitelijk mee instemde. Hij had rekening moeten houden met de mogelijk nadelige gevolgen voor de 15-jarige aangeefster als zij achteraf zou beseffen wat er gebeurd was. Hierdoor heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar normale seksuele ontwikkeling doorkruist, hetgeen juist bij jongeren van die leeftijd heel belangrijk is.
Uit de op zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster na het feit last heeft gehad van paniekaanvallen en nachtmerries. School en werk werden ook steeds moeilijker. Zij gaf zichzelf bovendien de schuld van de gebeurtenissen. Zij lijdt nog steeds onder de gevolgen van het handelen van verdachte. Uit het dossier blijkt dat zij traumatherapie krijgt, wat haar erg zwaar valt.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft bij de politie en op zitting openheid van zaken gegeven. Verdachte heeft daarbij aangegeven spijt te hebben van zijn gedrag en is zich bewust van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag jegens aangeefster. Die houding komt op de rechtbank oprecht over. Verdachte is na het strafbare feit op verschillende leefgebieden in disbalans geraakt, waarvoor hij uiteindelijk naar eigen zeggen hulp heeft gezocht. Voor en na deze ontucht met aangeefster is verdachte echter niet (meer) in aanraking gekomen met politie en/of justitie.
De rechtbank ziet in al deze omstandigheden reden te oordelen dat het niet passend is om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 dagen met aftrek van het voorarrest, hetgeen betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Daarnaast ziet de rechtbank wel aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen van 60 dagen. Deze voorwaardelijke straf dient met name om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, maar ook als stok achter de deur. Verdachte moet in het vervolg beter nadenken voor hij handelt. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een proeftijd van één jaar verbonden. Sinds de pleegdatum 18 oktober 2020 zijn er namelijk al bijna 3 jaren verstreken waarin verdachte niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Naast deze grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf is een taakstraf op zijn plaats. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.157,72 voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 657,72 aan materiële schade. De verdediging refereert zich wat betreft deze post aan het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 250,00 ter zake eigen bijdrage rechtsbijstandverzekering, € 22,72 ter zake gemaakte reiskosten en € 385,00 ter zake eigen risico van de zorgverzekering. De rechtbank acht de bedragen voor gemaakte reiskosten en eigen risico zorgverzekering volledig toewijsbaar als materiële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De eigen bijdrage rechtsbijstandsverzekering is verschuldigd omdat de benadeelde partij voor het voeren van de procedure gekozen heeft voor een rechtshulpverlener buiten ARAG, namelijk een medewerker van Asselbergs & Klinkhamer Advocaten. Een jurist van dit kantoor heeft ook de vordering benadeelde partij opgesteld en ingediend en heeft op zitting als gemachtigde het woord gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze kosten dan ook als proceskosten worden aangemerkt. Zij zullen als zodanig worden toegewezen.
De immateriële schade
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade. De verdediging acht dit bedrag niet passend nu er in onderhavige zaak geen sprake was van dwang en verzoekt aan te sluiten bij het bedrag waar het Schadefonds Geweldsmisdrijven in soortgelijke situaties vanuit gaat, een bedrag van € 5.000,-.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00, welk bedrag zij zal toewijzen. In het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De rechtbank wijst de vordering toe tot een totaalbedrag van € 5.657,72, bestaande uit
€ 407,72 aan materiële schade, € 5.000,00 aan immateriële schade en € 250,00 aan proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De gevorderde wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf 18 oktober 2020, de dag dat het feit werd gepleegd. De reiskosten zijn op verschillende data gemaakt en de kosten eigen risico zorgverzekering moeten nog gemaakt worden. De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente over deze materiële schade bij wijze van middeling stellen op 15 augustus 2023, de datum waarop dit vonnis wordt gewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14b (https://new.navigator.nl/openCitation/id16c747952014c3d55e1fab3a467628b0), 14c (https://new.navigator.nl/openCitation/id278e88b84013dd341fab5831c6d273b0), 22c (https://new.navigator.nl/openCitation/id4fdc5c1f72514ebd24abee27c7ccd4bc), 22d (https://new.navigator.nl/openCitation/id58d49c754a3426a87d9a4280f295cfe7), 36f (https://new.navigator.nl/openCitation/id5f24b78bedfbd971879da76bf771c521), 245 (https://new.navigator.nl/openCitation/id19936aff854fc8f73c7bde2c97d366e5) en 248 (https://new.navigator.nl/openCitation/id2ce19d5db8641337267dc20ffb2974be) van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn minderjarige ondergeschikte;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 5.407,72, waarvan € 407,72 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening en voor de immateriële schade vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt voor rechtsbijstand, te weten
€ 250,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer],
€ 5.407,72te betalen, waarvan € 407,72 aan materiële schade en
€ 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor bepaald;
- bepaalt dat bij niet betaling
62 dagen gijzelingkunnen worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. M.J. Kruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 augustus 2023.
Mr. De Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.