ECLI:NL:RBZWB:2023:5602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de inlichtingenplicht van de eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door Orionis Walcheren. Het primaire besluit tot intrekking, dat op 21 juni 2021 werd genomen, was gebaseerd op de veronderstelling dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij sinds 1 juni 2021 werkzaam was bij [naam werkgever 1]. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft en in Nederland verblijft op basis van een asielvergunning, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure is hij gehoord door de bezwaarschriftencommissie, die op 6 oktober 2021 een advies uitbracht. Orionis heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot de huidige beroepsprocedure.

De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2023 behandeld. Eiser heeft betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden en heeft verklaard dat hij niet werkzaam was bij [naam werkgever 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de verklaringen van eiser en de eigenaar van [naam werkgever 1]. De rechtbank concludeert dat Orionis niet heeft voldaan aan de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

De rechtbank benadrukt dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie rust. Aangezien Orionis niet voldoende bewijs heeft geleverd, is het besluit onzorgvuldig voorbereid en kan het niet in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4800 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 21 juni 2021 (primair besluit) heeft Orionis eisers recht op een bijstandsuitkering ingetrokken vanaf 1 juni 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser is door de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren (commissie) op
20 september 2021 gehoord over zijn bezwaar. Op 6 oktober 2021 heeft de commissie een advies uitgebracht aan Orionis. Vervolgens heeft Orionis met een besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) – conform het advies van de commissie – het bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat Orionis bij de intrekking is gebleven. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Orionis heeft voor zijn verweer verwezen naar het verweerschrift uit de bezwaarfase.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 14 juli 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en namens Orionis mr. N.M. Feijtel en
[naam gemachtigde] . Voor eiser is ook verschenen als tolk in de taal Koerdisch Kurmandji
A. Zengin, tolknummer 2973.

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser heeft de Syrische nationaliteit en verblijft al enige tijd in Nederland op basis van een asielvergunning. Voordat eiser in maart 2021 een leegstaande huurwoning op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam 1] (uitkeringsadres) kreeg toegewezen, verbleef hij in het AZC in [plaatsnaam 2] . Vanwege de verhuizing naar [plaatsnaam 1] heeft eiser zich – met hulp van Vluchtelingenwerk Walcheren – op 18 maart 2021 gemeld bij Orionis voor het aanvragen van een bijstandsuitkering.
Orionis heeft met een besluit van 26 maart 2021 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm toegekend aan eiser vanaf 22 maart 2021 (ingangsdatum huurcontract). Het leefgeld dat eiser vanaf zijn verblijf in [plaatsnaam 1] ontvangt van het COA van € 61,48 per week kort Orionis op zijn bijstandsuitkering.
Verder heeft Orionis aan eiser voor de woninginrichting een bedrag van € 1.794,88 aan bijzondere bijstand om niet toegekend. Ook heeft eiser een lening bij de Kredietbank afgesloten van € 1.944,-, waardoor per 1 april 2021 maandelijks € 54,- wordt ingehouden op zijn bijstandsuitkering en wordt doorbetaald aan de Kredietbank.
Naar aanleiding van een rapportage van de sociale recherche van 21 juni 2021 heeft Orionis het primaire besluit genomen, waarin eisers bijstandsuitkering is ingetrokken vanaf 1 juni 2021 vanwege het verzuimen te melden dat hij sinds 1 juni 2021 werkzaam is voor [naam werkgever 1] te [plaatsnaam 3] . In de bezwaarprocedure is Orionis bij het primaire besluit gebleven. Dit heeft geleid tot de huidige beroepsprocedure.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eisers recht op een bijstandsuitkering terecht is ingetrokken vanaf 1 juni 2021, omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep primair zijn bezwaargronden herhaald door te betwisten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij is niet werkzaam geweest bij het [naam werkgever 1] . Dit bevestigt de heer [naam 1] (eigenaar van het [naam werkgever 1] ). Orionis heeft niet over de gehele te beoordelen periode voldaan aan de bewijslast voor intrekking, nu ten onrechte van de juistheid van de verklaringen van eiser en [naam 1] is uitgegaan. Eiser verklaart: ‘geen loondienst’ en ‘niet aan het werk’. Zijn verklaring is niet ondertekend. Eiser geeft aan dat hij en de tolk elkaar slecht verstonden. Het was een Syrische tolk in plaats van Koerdisch Kurmandji én later heeft de sociale recherche vastgelegd dat eiser verklaart niet elke dag te werken. [naam 1] is zonder tolk gehoord, terwijl hij Nederlands matig beheerst. Ook heeft hij in bezwaar bevestigd dat eiser niet voor hem werkzaam was. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat, indien juist zou zijn dat eiser op 17 juni 2021 twee weken aan het werk was bij het [naam werkgever 1] , dit niet de intrekking vanaf 1 juni 2021 rechtvaardigt. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2627).
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Tussen partijen staat vast dat eiser op 17 juni 2021 bij een integrale controle van onder andere de sociale recherche is aangetroffen in het [naam werkgever 1] . Tevens staat vast dat eiser sinds 14 juni 2021 samenwoont met zijn vrouw en twee kinderen en dat zij vanaf 25 juni 2021 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm ontvangen van Orionis. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of eiser vanaf 1 juni 2021 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij het [naam werkgever 1] en of hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door hier geen melding van te maken bij Orionis.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot intrekking van een bijstandsuitkering een belastend besluit is. Het is daarbij aan de bijstandverlenende instantie om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie rust.
6.3.
Volgens de verklaring op het ‘Algemeen Inlichtingen- en verhoorformulier Wav/WML/Waadi’ van 17 juni 2021 met daarboven de naam van eiser heeft hij aangegeven niet in loondienst te zijn en dat hij in het atelier was om zich te oriënteren op werk, maar niet aan het werk was. Na een zekere confrontatie door de controleurs, die niet beschreven is in de verklaring, zou eiser hebben aangegeven dat hij al veertien dagen in het atelier komt om een beetje te vegen en dat hij kan gaan wanneer hij wil. Eiser heeft geweigerd de verklaring te ondertekenen. Verder is bekend dat eiser is verhoord middels een telefonische tolk. In de verklaring staat dat dit een tolk in de Koerdische taal was, terwijl in de rapportage van de sociale recherche van 21 juni 2021 staat dat het een tolk in de Syrische taal was. Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij de taal Koerdisch Kurmandji spreekt en dat hij op 17 juni 2021 bij de telefonische tolk heeft aangegeven dat hij de tolk niet begreep, omdat het een tolk in de Arabische taal was uit Irak, en dat hij wilde dat zij dat doorgaf aan de controleurs. Orionis heeft ter zitting eisers stelling over de tolk niet (onderbouwd) betwist. Op basis van de stukken in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of bij het verhoor op een juiste wijze een tolk is ingezet en dus ook niet of de verklaring waarheidsgetrouw is.
6.4.
Naast de verklaring van eiser is er ook een ‘Algemeen Inlichtingen- en verhoorformulier Wav/WML/Waadi’ van 17 juni 2021 met daarboven de naam Ilyas [naam 1] , vennoot van het [naam werkgever 1] , toegevoegd aan het dossier. De inhoudelijke verklaring lijkt echter ondertekend door ene ‘ [naam 2] ’. Ter zitting heeft de rechtbank partijen daarom gevraagd door wie deze verklaring is afgelegd. Partijen hebben hierop aangegeven dat de verklaring is afgelegd door [naam 2] , die ook vennoot van het [naam werkgever 1] is, en dat [naam 1] niet is gehoord. In de rapportage van de sociale recherche van 21 juni 2021 staat echter dat het [naam 1] was die de verklaring heeft afgelegd. Eiser lijkt daar in zijn beroepschrift ook nog van uit te gaan. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie de verklaring daadwerkelijk heeft afgelegd. Voor zover de verklaring zou zijn afgelegd door [naam 1] , heeft hij die gewijzigd dan wel ingetrokken in de e-mail van 12 juli 2021. In die e-mail verklaart hij dat eiser absoluut nooit bij het [naam werkgever 1] heeft gewerkt en dat hij dit ook niet heeft verklaard aan de arbeidsinspectie en Orionis, maar dat eiser eerder in het [naam werkgever 1] is geweest om een matras te kopen en nu langskwam om te solliciteren en meer informatie te krijgen over het bedrijf.
6.5.
De rechtbank overweegt dat uit overwegingen 6.3 en 6.4 volgt dat de twee verklaringen van 17 juni 2021 en de rapportage van de sociale recherche van 21 juni 2021 onvoldoende duidelijkheid verschaffen over de vraag of eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en of hij daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zo is niet duidelijk geworden wie er precies zijn verhoord en wat er is gevraagd en geantwoord. De dossierstukken geven geen blijk van overige verhoorde personen, bijvoorbeeld aanwezige werknemers, of relevante waarnemingen. Nu uit overweging 6.2 al volgt dat intrekking van een bijstandsuitkering een belastend besluit betreft, diende Orionis voor het nemen van dat besluit te voldoen aan de op hem rustende bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis daaraan niet voldaan, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dit besluit niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Orionis wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van
€ 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.