ECLI:NL:RBZWB:2023:5592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, tevens vertegenwoordiger van [BV 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had bij een aanslagbiljet de waarde van de onroerende zaak te [plaats] vastgesteld op € 1.527.000 op 1 januari 2019, wat leidde tot de oplegging van onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, dat door de heffingsambtenaar gegrond werd verklaard, waarbij de aanslagen en de beschikking werden vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 130,50 werd toegekend.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de hoorplicht is geschonden en dat er onjuistheden zijn in de uitspraak op bezwaar, zoals een verkeerde datum van ontvangst van het bezwaarschrift en een onjuist verrekend bedrag. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat het bezwaarschrift op 11 december 2020 is ontvangen en dat het verrekende bedrag niet correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar volledig aan het materieel geschil tegemoet is gekomen door de beschikking en aanslagen te vernietigen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 261. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 180 aan belanghebbende moet vergoeden. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De totale proceskostenvergoeding voor bezwaar en beroep bedraagt € 1.098. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de mededeling verrekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , tevens vertegenwoordiger van [BV 1] . en [BV 2], te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [naam] ),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Woensdrecht), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslagbiljet met [aanslagnummer 1] de waarde van de onroerende zaak [adres] (bedrijf) te [plaats] (het bedrijf) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.527.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen eigenaar van de gemeente Woensdrecht voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag OZB) en aanslagen watersysteemheffing eigenaren gebouwd (bedrijf) en ongebouwd ( [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] , [aanslagnummer 5] , [aanslagnummer 6] , [aanslagnummer 7] , [aanslagnummer 8] , [aanslagnummer 9] , [aanslagnummer 10] , [aanslagnummer 11] , [aanslagnummer 12] , [aanslagnummer 13] , [aanslagnummer 14] , [aanslagnummer 15] en [aanslagnummer 16] ) van Waterschap Brabantse Delta (de aanslagen watersysteemheffing).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de beschikking en de aanslagen OZB en watersysteemheffing vernietigd, en een proceskostenvergoeding toegekend van € 130,50.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek. Partijen hebben de rechtbank verzocht uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank sluit daarom vandaag het onderzoek en doet meteen schriftelijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft
geschonden en in de uitspraak op bezwaar een onjuiste datum van ontvangst van het bezwaarschrift heeft genoemd (16 december 2020 in plaats van 11 augustus 2020) en een onjuist bedrag heeft verrekend (€ 1.738 in plaats van € 2.969,02). Daarnaast heeft de heffingsambtenaar ten onrechte de aanslag watersysteemheffing eigenaren gebouwd (bedrijf) niet belast op [BV 1] Ook de toegekende proceskostenvergoeding is volgens belanghebbende te laag vastgesteld, omdat het bezwaarschrift een wegingsfactor 1 rechtvaardigt.
3. De heffingsambtenaar bevestigt in het verweerschrift dat het bezwaarschrift van belanghebbende op 11 december 2020 is ontvangen en dat het verrekende bedrag niet juist is vermeld. Er zijn namelijk aanslagregels verminderd tot een totaalbedrag van € 3.475,98, waarvan € 3.128,38 was betaald. Dit betaalde bedrag wordt verrekend met openstaande aanslagen en een eventueel restant wordt teruggestort naar belanghebbende. De hoorzitting is volgens de heffingsambtenaar met toepassing van artikel 7:3, lid e, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gelaten, omdat geheel aan het bezwaar is tegemoetgekomen. De aanslag watersysteemheffing eigenaren gebouwd (bedrijf) is ten onrechte aan belanghebbende (als privépersoon) opgelegd en is daarom ook vernietigd. De heffingsambtenaar wijzigt zijn standpunt ten aanzien van de proceskostenvergoeding in die zin dat een proceskostenvergoeding van € 261 (wegingsfactor 1) had moeten worden toegekend.
4. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar de aan belanghebbende opgelegde beschikking en aanslagen OZB en watersysteemheffing heeft vernietigd. Daarmee is volledig aan het materieel geschil tegemoetgekomen. De gronden van belanghebbende betreffende de hoorzitting en het niet opleggen van een aanslag aan [BV 1] , wat daar ook van zij, kunnen belanghebbende niet in een betere positie brengen en behoeven daarom geen bespreking.
5. Voor zover belanghebbende het nog altijd niet eens is met (de hoogte van) de verrekening van betaalde bedragen geldt het volgende. Een beslissing over het verrekenen van uit te betalen en te innen bedragen wordt genomen door de invorderingsambtenaar op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990. De mededeling verrekening is geen beslissing waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. De bestuursrechter is in dit geval dus niet bevoegd. Met betrekking tot de verrekening kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
6. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat belanghebbende recht heeft op toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar van € 261. Omdat de heffingsambtenaar zijn standpunt eerst in het verweerschrift heeft gewijzigd, dient het beroep voor zover gericht tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding gegrond te worden verklaard. De hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar zal worden vastgesteld op € 261.
Redelijke termijn
7.1.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 11 augustus 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. Bij de uitspraak op bezwaar van 18 december 2020 heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslagen OZB en watersysteemheffing vernietigd, waarmee een einde is gekomen aan het materiële geschil. [1] De redelijke termijn van twee jaar is niet overschreden. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd voor zover deze ziet op de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar moet een vergoeding voor proceskosten in bezwaar betalen van € 261. De rechtbank is niet bevoegd ten aanzien van de mededeling verrekening. Het beroep zal voor het overige ongegrond worden verklaard.
8.2.
De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. In dit geval is voor deze zaak en de zaak met nummer BRE 21/205 samen slechts eenmaal griffierecht geheven ter hoogte van € 360. Omdat dit beroep gegrond wordt verklaard, dient de heffingsambtenaar de helft van € 360 te vergoeden, zijnde € 180.
8.3.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elk procespunt een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en een conclusie van repliek (0,5 punt). Omdat de gemachtigde in één beroepschrift voor twee zaken beroep heeft ingesteld (deze zaak en BRE 21/205), wordt slechts de helft van de waarde van het procespunt voor het beroepschrift toegerekend aan deze zaak. De vergoeding voor beroep bedraagt dan in totaal € 837. De proceskostenvergoeding voor bezwaar en beroep samen bedraagt (€ 261 + € 837 =) € 1.098.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de mededeling verrekening;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigd de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet
op de proceskostenvergoeding in bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de
redelijke termijn af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 180 aan belanghebbende moet
vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.098 aan proceskosten aan
belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.