ECLI:NL:RBZWB:2023:5522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3769
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een pand met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoekster, F.S. Vastgoed B.V. uit Sint-Michielsgestel, beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 12 juni 2023, waarin een omgevingsvergunning werd geweigerd voor de verbouwing en uitbreiding van een pand aan de [straatnaam] 22 te [plaatsnaam] naar vijf appartementen en kantoorruimte. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij stelt dat er grote financiële belangen zijn gemoeid met de voorgenomen werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij hij oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Hij heeft daarbij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat vereist dat er sprake moet zijn van onverwijlde spoed. Verzoekster heeft aangevoerd dat de vergunning van rechtswege had moeten worden verleend en heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland.

Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat er een financiële noodsituatie dreigt. De rechtbank heeft verzoekster eerder gewezen op de vereisten voor het aannemen van spoedeisend belang, maar verzoekster heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overlegd. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3769

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

F.S. Vastgoed B.V., uit Sint-Michielsgestel, verzoekster,

(gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 12 juni 2023 (bestreden besluit) over het weigeren van een omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een pand aan de [straatnaam] 22 te [plaatsnaam] naar 5 appartementen en kantoorruimte. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat grote financiële exploitatiebelangen zijn gemoeid met de voorgenomen verbouwingswerkzaamheden. Daarnaast is het spoedeisend belang volgens verzoekster gelegen in de beroepsgrond dat de vergunning van rechtswege had moeten worden verleend. Verzoekster verwijst in dat kader naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2017. [1]
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden ingediend, om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb versnelde behandeling van de hoofdzaak te kunnen afdwingen. De voorzieningenrechter is alleen bevoegd om de beroepsgronden inhoudelijk te beoordelen, wanneer sprake is van een voldoende spoedeisend belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] blijkt dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Bij brief van 20 juli 2023 heeft de rechtbank verzoekster gewezen op deze vaste rechtspraak en heeft de rechtbank verzoekster gevraagd om het spoedeisend belang nader toe te lichten. Verzoekster heeft echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat een dergelijke noodsituatie dreigt. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland waar verzoekster naar heeft verwezen acht de rechtbank niet relevant, omdat daarin geen oordeel staat opgenomen over het al dan niet aanwezig zijn van een spoedeisend belang. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 4 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.