ECLI:NL:RBNHO:2017:11740

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging bedrijfshal naar atelier/studio met woonverdieping

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2017 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Verzoeker had op 22 december 2016 een aanvraag ingediend om een bedrijfshal met kantoor te wijzigen naar een atelier/studio met woonverdieping. De gemeente heeft deze aanvraag op 8 maart 2017 geweigerd, maar verzoeker betwist dat deze weigering tijdig is bekendgemaakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, waardoor de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept de eerdere besluiten van de gemeente. Tevens wordt de gemeente opgedragen om de verleende omgevingsvergunning alsnog bekend te maken binnen twee weken na de uitspraak. Verzoeker krijgt zijn griffierecht vergoed en de gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.980,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3490 en HAA 17/3491
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.L. Markerink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. M.S.M. Vringer en mr. H. Kafi).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder een aanvraag omgevingsvergunning voor het wijzigen van een bedrijfshal met kantoor naar atelier/studio met woonverdieping op het perceel [straat] [nummer] te [woonplaats] geweigerd.
Bij besluit van 26 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder een verzoek om publicatie van een van rechtswege ontstane omgevingsvergunning voor het perceel [straat] [nummer] te [woonplaats] geweigerd.
Bij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
In geschil is of sprake is van een van rechtswege gegeven beschikking.
2.2
Verzoeker is eigenaar van een bedrijfshal met kantoor op het perceel [straat] [nummer] te Haarlem (het perceel). Op 22 december 2016 heeft verzoeker een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van een bedrijfshal met kantoor naar atelier/studio met woonverdieping op het perceel.
2.3
Op grond van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2.4
Op grond van artikel 4:15, eerste lid, sub a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvraag krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.5
Op grond van 4:20b, eerste lid, van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.6
De aanvraag omgevingsvergunning is op 22 december 2016 door verweerder ontvangen. Bij brief van 10 januari 2017 heeft verweerder verzoeker verzocht de aanvraag aan te vullen door binnen zes weken de ontbrekende gegevens in te dienen, waardoor de beslistermijn vanaf 11 januari 2017 is opgeschort. Verzoeker heeft de aanvraag op 27 januari 2017 en op 1 februari 2017 aangevuld. De resterende beslistermijn is derhalve op 1 februari 2017 weer gaan lopen. De beslistermijn eindigde op 9 maart 2017, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is.
3.1
De voorzieningenrechter dient vervolgens te beoordelen of verweerder tijdig op de aanvraag heeft beslist.
3.2
Op 8 maart 2017 heeft verweerder verzoeker een e-mail gestuurd met als onderwerp “ [kenmerk] , [straat] [nummer] , weigering omgevingsvergunning”. In deze e-mail heeft verweerder onder meer het volgende vermeld: “Hierbij ontvangt u de weigering van de door u gevraagde vergunning. In de bijlage(n) vindt u de begeleidende brief, de omgevingsvergunning en het legesbesluit in één bestand en de bijbehorende stukken”. In de e-mail staat een downloadlink naar FileCap en direct boven die downloadlink staat aangegeven dat daaronder de bijgevoegde bestanden te vinden zijn.
3.3
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij, anders dan de commissie bezwaarschriften, niet (meer) bestrijdt dat het primaire besluit I per abuis niet als bijlage bij de e-mail van 8 maart 2017 is gevoegd, maar dat hij met de mededeling in de e-mail tijdig bekend heeft gemaakt dat hij -binnen de beslistermijn- op de aanvraag heeft beslist.
3.4
Verzoeker betoogt dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Hij voert hiertoe aan dat met de e-mail van verweerder van 8 maart 2017 geen sprake is van bekendmaking van het primaire besluit I als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. In de e-mail is geen afschrift van het primaire besluit I opgenomen. Verweerder heeft pas op 10 maart 2017, derhalve daags na het einde van de beslistermijn, een afschrift van het primaire besluit I naar verzoeker verzonden.
3.5
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, zie onder meer de uitspraken van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1465 en 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657, houdt een tijdige beslissing op de aanvraag als bedoeld in artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb in dat binnen de beslistermijn een reëel besluit op de aanvraag moet zijn genomen en dat dat besluit binnen die termijn moet zijn bekendgemaakt.
3.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de e-mail van 8 maart 2017, waarin verweerder meedeelt dat hij een besluit op de aanvraag omgevingsvergunning heeft genomen, het besluit niet is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3.7
Verweerder heeft het primaire besluit I op 10 maart 2017 per gelijkluidende mail aan verzoeker verzonden. In deze mail staat ook een downloadlink naar FileCamp en direct boven die downloadlink staat aangegeven dat daaronder de bijgevoegde bestanden te vinden zijn. Bij deze e-mail was het primaire besluit I wel als bijlage toegevoegd.
3.8
Nu verweerder uiterlijk op 9 maart 2017 een reëel besluit op de aanvraag omgevingsvergunning moest nemen en hij dat besluit binnen die termijn bekend moest maken, heeft verweerder niet tijdig op de aanvraag omgevingsvergunning beslist. Dit betekent dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend en dat verweerder op 10 maart 2017 niet langer bevoegd was alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning. Verweerder dient de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekend te maken.
4. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten I en II te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De voorzieningenrechter draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekend te maken.
5. Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze
uitspraak, de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog bekend te
maken;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.