ECLI:NL:RBZWB:2023:5508
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de rechtsgeldigheid van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 januari 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 11 februari 2020 een waarde-beschikking verzonden, waarop een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing volgde. De waarde van de woning, gelegen op [adres] in [plaats], was vastgesteld op € 164.000 per 1 januari 2018. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 131.000 waard was. De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De taxateur, in opdracht van de heffingsambtenaar, had de woning getaxeerd op € 179.000, waarbij hij vergelijkingen maakte met andere woningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar met de onderlinge verschillen tussen de woningen voldoende rekening heeft gehouden en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beschikking van de heffingsambtenaar in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.