ECLI:NL:RBZWB:2023:5505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
21/372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting 2020 en hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die op 7 december 2020 een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2020 had opgelegd. De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag terecht is opgelegd, waarbij de focus ligt op de hoofdverblijfplaats van belanghebbende. Belanghebbende, die sinds 2013 eigenaar is van een gemeubileerde woning in [plaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die volgens de heffingsambtenaar is opgelegd omdat zij niet in de gemeente hoofdverblijf zou hebben.

De rechtbank constateert dat belanghebbende ingeschreven staat in de basisregistratie personen op het adres van de woning in de gemeente Schouwen-Duiveland en dat zij in 2020 meer dan 90 dagen over de woning kon beschikken. De heffingsambtenaar heeft echter betoogd dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar hoofdverblijf in de gemeente, onder andere omdat zij regelmatig in [plaats 2] verblijft en daar ook haar huisarts heeft. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij en haar echtgenoot apart leven, maar dat zij regelmatig in de omgeving van [plaats 2] verblijft om op haar kleinkinderen te passen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2020 haar hoofdverblijf buiten de gemeente had.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag forensenbelasting 2020, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten zijn gesteld of gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 december 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd (de aanslag). De aanslag heeft betrekking op de woning [adres] in [plaats 1] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben hun gemeenschappelijke woning in [plaats 2] in 2019 verkocht en (uitsluitend) de echtgenoot heeft een eigen woning gekocht in [plaats 3] . Hij woont daar en staat daar ook ingeschreven in de basisregistratie personen.
2.1.
De echtgenoot van belanghebbende is ook eigenaar van een tweede woning in de gemeente Schouwen-Duiveland waarvoor de heffingsambtenaar aanslagen forensenbelasting oplegt.
2.2.
Belanghebbende is sinds 2013 (enig) eigenaar van de gemeubileerde woning [adres] in [plaats 1] . Belanghebbende staat daar sinds 10 juni 2015 ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Schouwen-Duiveland. Belanghebbende ontvangt al enkele jaren aanslagen forensenbelasting voor de woning in [plaats 1] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting 2020 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – voor zover hier van belang – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft wordt op grond van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ingeschreven staat in de basisregistratie personen op het adres van de woning in de gemeente Schouwen-Duiveland en dat zij in 2020 jaar meer dan 90 dagen over de woning kon beschikken. De vraag die bij de rechtbank voorligt is of belanghebbende in 2020 haar hoofdverblijf in de gemeente Schouwen-Duiveland had.
3.4.
De vraag of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt beoordeeld naar de omstandigheden en niet enkel aan de hand van de inschrijving in de basisregistratie personen. Bepalend is waar zich het middelpunt van iemands leven bevindt. Daarbij rust in beginsel op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van het belastbare feit wordt voldaan.
3.5.
De heffingsambtenaar heeft in dit verband aangevoerd dat belanghebbende onvoldoende bewijsstukken heeft aangeleverd waaruit blijkt dat ze haar hoofdverblijf in [plaats 1] heeft. Zo komt zij nog wekelijks in [plaats 2] , doet zij daar haar boodschappen en staat zij daar nog ingeschreven bij de huisarts. Ook is het energieverbruik van de woning in [plaats 1] aan de lage kant, gelet op de grootte van de woning en de aanwezigheid van een hot tub en een verwarmd zwembad.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar, gelet op de gemotiveerde betwisting van belanghebbende, niet in zijn bewijslast geslaagd.
3.7.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zij en haar echtgenoot apart leven, elk in de eigen woning, maar dat zij wekelijks een dag in de omgeving van [plaats 3] en [plaats 2] verblijft om op haar kleinkinderen te passen.
Uit het overzicht van de pinbetalingen leidt de rechtbank af dat belanghebbende in 2020 verreweg het merendeel van de dagelijkse boodschappen in de gemeente Schouwen-Duiveland heeft gedaan en zij heeft geloofwaardig verklaard dat zij ook inkopen doet in (de omgeving van) [plaats 2] bij de wekelijkse bezoeken aan haar zoon en kleinkinderen.
Daarnaast heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat in de loop van de jaren haar leefpatroon is veranderd en dat zij en haar echtgenoot een goede verstandhouding hebben, ook op het gebied van onderlinge zorg, ook omdat haar echtgenoot arts is. Om die reden staat zij nog bij haar huisarts in [plaats 2] ingeschreven en heeft zij ervoor gekozen om haar medische netwerk in die omgeving te behouden.
Met betrekking tot de relatief lage energiekosten van de woning in [plaats 1] heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig verklaard dat haar gasverbruik laag is omdat zij niet de hele woning verwarmt en indien de zon schijnt de woning voldoende wordt verwarmd door de bovenramen. Door de aanwezigheid van negentien zonnepanelen levert belanghebbende de benodigde elektriciteit grotendeels aan zichzelf.
3.8.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in het jaar 2020 haar hoofdverblijf had buiten de gemeente Schouwen-Duiveland. De aanslag is daarom ten onrechte aan haar opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar en de aanslag forensenbelasting 2020 zullen worden vernietigd. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu gesteld nog gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag forensenbelasting 2020;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 3 augustus 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.