ECLI:NL:RBZWB:2023:5299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
23-009545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA ongegrond verklaard door rechtbank in strafzaak tegen minderjarige

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel behandeld. De veroordeelde, geboren in 2005, was eerder veroordeeld voor diefstal en had op 29 maart 2023 DNA-materiaal laten afnemen. In het bezwaarschrift werd aangevoerd dat de afname van het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten, en dat de verwerking van haar DNA zou leiden tot stigmatisering. De raadsman verwees naar een vergelijkbare zaak waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, en benadrukte de moeilijke jeugd van de veroordeelde.

De officier van justitie betoogde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bezwaar konden rechtvaardigen, en dat de veroordeelde bijna meerderjarig was ten tijde van het misdrijf. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze was ingediend, maar dat er geen uitzonderingssituatie was die de afname van het DNA-profiel kon rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat de aard van het misdrijf, diefstal, en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, geen aanleiding gaven om het bezwaar gegrond te verklaren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond, en dit werd op 28 juli 2023 door rechter A.L. Hoekstra in tegenwoordigheid van griffier D. van Spelde vastgesteld. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-291300-22
raadkamernummer : 23-009545
datum : 14 juli 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, op het adres Bredaseweg 257, 5000 AX Tilburg,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 12 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 14 juli 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. G.J.P.M. Mooren, en de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Namens veroordeelde is in het bezwaarschrift aangevoerd dat zij is veroordeeld voor diefstal. Naar aanleiding van deze veroordeling is op 29 maart 2023 DNA-materiaal van veroordeelde afgenomen.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Veroordeelde stelt spijt te hebben van wat er is gebeurd en voert aan dat zij aan zichzelf werkt en daarbij een positief resultaat heeft laten zien. Zij wijst op een rapport van de Raad van de Kinderbescherming. Subsidiair stelt veroordeelde zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard omdat de verwerking van haar DNA tot stigmatisering leidt. Zij is jong en later niet meer met justitie in aanraking geweest. Bovendien is de afname van het DNA van veroordeelde strijdig met artikel 8 van het EVRM omdat er geen sprake is van noodzaak tot het opnemen van haar DNA profiel. Veroordeelde verzoekt derhalve het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het DNA-profiel te vernietigen.
In raadkamer voert de raadsman aan dat in de verglijkbare zaak met nummer 20-022407 de rechtbank het bezwaarschrift gegrond heeft verklaard. Daarnaast voert de raadsman aan dat veroordeelde geen gemakkelijke jeugd heeft gehad.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie stelt dat er geen sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard. Bovendien is er sprake van recidive en was veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit al bijna meerderjarig. Dit terwijl in het door de raadsman aangehaalde voorbeeld sprake is van een veroordeelde van 13 jaar oud. Gelet daarop acht de officier van justitie de DNA-opname van veroordeelde niet disproportioneel en verzoekt zij het bezwaar ongegrond te verklaren.

Beoordeling

Bij vonnis van 23 januari 2023 is de veroordeelde door de kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De rechtbank is bevoegd om van onderhavig bezwaarschrift kennis te nemen.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten. In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor diefstal. Voor de opheldering van een dergelijk misdrijf kan DNA-onderzoek van betekenis zijn.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie. De rechtbank overweegt daartoe dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit al bijna meerderjarig was en dat daarom op basis van enkel haar leeftijd geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Uit het rapport van de Raad van de Kinderbescherming dat er een recidiverisico bestaat en dat er diverse zorgen bestaan rondom de situatie van veroordeelde. De rechtbank stelt bovendien vast dat veroordeelde in onderliggende strafzaak een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen. Dit is een forse veroordeling door de kinderrechter. Tenslotte is aan veroordeelde eerder op 12 maart 2019 een strafbeschikking opgelegd in verband met winkeldiefstal. Ook hierin ligt derhalve geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 28 juli 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.