Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
feit 1:met [slachtoffer 1] , die toen nog geen twaalf jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:met [slachtoffer 2] , die toen nog geen twaalf jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd welke mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
nietbij [slachtoffer 1] in zijn mond heeft geduwd. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij zijn piemel bij één van de twee jongens in de mond heeft gebracht.
nietin zijn mond heeft gehad, althans, dat hij zich dat niet herinnert. De rechtbank stelt voorop dat zij niet uitsluit dat het gegaan is zoals aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat zijn verklaring zeer gedetailleerd is en authentiek overkomt. Zij twijfelt er dan ook niet aan dat aangever [slachtoffer 1] de gebeurtenissen beleefd heeft zoals hij daarover verklaard heeft. Wanneer het gaat over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever, moet de rechtbank wel constateren dat deze gebaseerd zijn op herinneringen aan gebeurtenissen die meer dan twintig jaar geleden hebben plaatsgevonden. Gelet daarop en omdat zowel [slachtoffer 2] als verdachte anders hebben verklaard, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat het precies is gegaan zoals aangever [slachtoffer 1] verklaard heeft. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer 1] , op het punt van het door verdachte binnendringen van zijn lichaam. Nu dat een zeer wezenlijk element van de tenlastelegging is, wordt verdachte vrijgesproken ter zake van feit 1.
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.De benadeelde partij
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
[slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
[slachtoffer 2]een bedrag van
€ 7.767,49, waarvan € 267,49 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;