ECLI:NL:RBZWB:2023:5281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Oztas, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres ontving sinds 9 mei 2019 een bijstandsuitkering, maar het college heeft deze uitkering ingetrokken op basis van vermoedens van zwarte inkomsten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.

Het college had eerder besluiten genomen om de bijstandsuitkering van eiseres over verschillende periodes in te trekken en een terugvordering van € 24.496,90 vast te stellen. Eiseres heeft betoogd dat zij geen werkzaamheden heeft verricht en dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet tijdig de gevraagde bewijsstukken heeft ingediend en dat het college op basis van de beschikbare informatie tot de conclusie kon komen dat eiseres niet in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor bijstand en dat de terugvordering gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

Met het besluit van 21 september 2021 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 en van 1 april 2020 tot en met 19 augustus 2021 ingetrokken. Daarnaast is de uitkering per 9 mei 2021 ingetrokken. De teveel betaalde uitkering wordt van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 21 oktober 2021 (primair besluit II) heeft het college het terug te vorderen bedrag definitief vastgesteld op € 24.496,90.
Met het besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten I en II, onder wijziging en aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en namens het college mr. J. Jansen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres ontving sinds 9 mei 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder van het college. Het college is op enig moment een onderzoek gestart naar mogelijke zwarte inkomsten van eiseres. Dit naar aanleiding van een melding van team Toezicht en Handhaving van de gemeente Tilburg, waarin werd aangegeven dat eiseres werkzaamheden uitvoert als masseuse en deze werkzaamheden ook uitvoerde toen er een verbod bestond op contactberoepen vanwege coronamaatregelen. Er zijn bewijsstukken opgevraagd bij eiseres, maar die heeft zij niet tijdig aangeleverd. Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het college het recht op uitkering daarom per 9 maart 2021 ingetrokken (na opschorting). Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is ongegrond verklaard.
1.2
Op 29 maart 2021 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Het college heeft deze uitkering per diezelfde datum weer toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Gelet op het hiervoor vermelde vermoeden van zwarte inkomsten, is het college een nader onderzoek gestart naar eiseres’ recht op uitkering. Bij brief van 1 juli 2021 heeft het college eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli 2021. Eiseres heeft deze afspraak afgezegd. Bij brief van 13 juli 2021 is zij vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 23 juli 2021. Daarop is eiseres wel verschenen. Naar aanleiding van dat gesprek heeft het college per aangetekende brief van 30 juli 2021 bewijsstukken bij eiseres opgevraagd. Zij diende deze uiterlijk 19 augustus 2021 in te leveren.
Eiseres heeft de door het college gevraagde gegevens niet ingeleverd. Daarom heeft het college haar bij brief van 24 augustus 2021 nogmaals verzocht om de stukken, deze dienden uiterlijk 7 september 2021 aangeleverd te worden. De uitkering is daarbij opgeschort per 20 augustus 2021. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit opschortingsbesluit. Ook heeft zij diverse stukken aangeleverd.
In primair besluit I heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019, van 1 april 2020 tot en met 19 augustus 2021, en vanaf 9 mei 2021 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand van haar teruggevorderd.
Op 29 september 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. In het verslag daarvan is opgenomen dat eiseres heeft aangegeven dat haar bezwaar tegen het opschortingsbesluit ook betrekking heeft op primair besluit I.
Bij primair besluit II heeft het college de hoogte van de terugvordering vastgesteld op € 24.496,60. Ook daar heeft eiseres bezwaar tegen gemaakt.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering. Daarbij is gesteld dat eiseres in de periode van 9 maart 2021 tot en met 28 maart 2021 geen uitkering heeft ontvangen, zodat het recht op bijstand over die periode niet ingetrokken kan worden. De juiste periodes zijn:
  • Van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019
  • Van 1 april 2020 tot en met 8 maart 2021
  • Van 29 maart 2021 tot en met 21 september 2021
Hiermee is volgens het college bij het bepalen van de hoogte van de terugvordering al rekening gehouden.
Verder worden diverse zaken gewijzigd of hersteld in het bestreden besluit:
  • De intrekking over de periode van 1 september 2019 tot en met 8 maart 2021 en van 29 maart 2021 tot en met 21 september 2021 wordt gehandhaafd onder wijziging van de motivering. Primair wordt tegengeworpen dat de middelen die eiseres van haar vader heeft ontvangen onduidelijk zijn, zodat niet vastgesteld kan worden of zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. De periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 wordt echter niet meegenomen in verband met het feit dat dit in primair besluit I niet meegenomen was;
  • Subsidiair wordt het recht op bijstand ingetrokken vanaf 7 mei 2020 in plaats van 9 mei 2021 in verband met de werkzaamheden van eiseres als masseuse. De uitkering was al ingetrokken over de tussenliggende periode, dus eiseres gaat er hierdoor niet op achteruit;
  • Subsidiair wordt de contante storting van € 1.400,- op 31 oktober 2019 nog altijd tegengeworpen, zodat er in de maand oktober 2019 geen recht op bijstand bestaat;
  • Subsidiair wordt ook de uitkering over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2021 herzien in verband met de ontvangst van middelen.
Beroepsgronden
2. Eiseres stelt dat zij geen werkzaamheden heeft verricht en dus de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Zij meent dat bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit gekomen had kunnen worden. Volgens eiseres is het besluit in strijd met de wet, althans met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Op 10 juli 2023 heeft de rechtbank een aanvullend beroepschrift van eiseres ontvangen, waarin zij onder meer stelt dat over de ontvangen betalingen van haar vader geen onduidelijkheid bestaat en dat zij niet tegen betaling werkzaamheden als masseuse heeft verricht. Mocht daar al sprake van zijn, dan is volgens eiseres het recht op bijstand nog steeds vast te stellen.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
Het aanvullende beroepschrift
4.1
Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. De tiendagentermijn is geen harde grens, omdat zowel bij tijdig als te laat ingediende stukken de rechter het criterium van de goede procesorde hanteert voor de beoordeling of het stuk daadwerkelijk wordt toegelaten. De bestuursrechter dient de wederpartij expliciet te vragen of deze bezwaar heeft tegen gebruikmaking van een binnen de tiendagentermijn ingediend stuk dat aan de wederpartij niet bekend was of kon zijn. Bij gebleken bezwaar kan het stuk niet worden ingebracht (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1068).
4.2
Eiseres is er in de brief met de uitnodiging voor de zitting op gewezen dat de rechtbank nieuwe stukken uiterlijk de elfde dag voor de zitting moet hebben ontvangen en dat de rechtbank bij een niet tijdige toezending kan beslissen dat bij de beoordeling van het beroep geen rekening met deze stukken wordt gehouden. In dit geval heeft eiseres haar aanvullende gronden op zondag 9 juli 2023 in de avond via een e-mail naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank kon daar dan ook niet eerder kennis van nemen dan op 10 juli 2023 en daarmee binnen de tiendagentermijn.
4.3
Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat hij de aanvullende gronden zo laat heeft aangeleverd omdat hij in afwachting was van stukken van eiseres, waaronder stukken over haar medische toestand en een aanvullende verklaring van haar vader. Die stukken zijn echter niet meer aangeleverd. De rechtbank heeft ter zitting al geoordeeld dat de goede procesorde zich onder deze omstandigheden verzet tegen het meenemen van de aanvullende gronden in de beoordeling en dat deze daarom buiten beschouwing worden gelaten. Niet valt in te zien waarom eiseres de aanvullende gronden niet eerder in de procedure had kunnen inbrengen. Eventuele aanvullende stukken hadden immers nagestuurd kunnen worden. Bovendien heeft het college direct na ontvangst van de door de rechtbank doorgestuurde stukken van eiseres aangegeven bezwaar te maken tegen gebruikmaking daarvan en niet meer in de gelegenheid te zijn hierop te reageren. Het algemene belang van een doelmatige procesgang weegt in dit geval naar het oordeel van de rechtbank dan ook zwaarder dan het belang van eiseres.
De aangevoerde beroepsgronden
5.1
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit voor alle drie de periodes waarover het recht op bijstand is ingetrokken (zie onder 1.3) primair aan eiseres heeft tegengeworpen dat de omvang van de middelen die zij van haar vader heeft ontvangen onduidelijk zijn, waardoor niet vastgesteld kan worden of zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Daardoor kan ook het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
5.2
Eiseres heeft wel aangevoerd dat zij geen werkzaamheden heeft verricht. Dit is echter subsidiair aan eiseres tegengeworpen door het college, zodat deze grond alleen al om die reden niet tot een andere uitkomst kan leiden. Daarbij komt dat eiseres de onderzoeksbevindingen van het college ten aanzien van de gestelde werkzaamheden niet gemotiveerd heeft betwist.
5.3
Gelet op de in het bestreden besluit tegengeworpen gedragingen van eiseres en voorgaande overwegingen heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden. Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, en artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet was het college dan ook gehouden de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken en de teveel betaalde bijstand van haar terug te vorderen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij met haar stelling dat het college desondanks in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, heeft beoogd een beroep te doen op dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet. Daarbij heeft eiseres gewezen op haar medische en financiële situatie. Zij heeft hier echter geen onderbouwing voor gegeven, zodat het beroep op dringende redenen niet slaagt.
5.4
Tot slot heeft eiseres gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij meent dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Volgens eiseres heeft het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de vermeende werkzaamheden als masseuse en is onvoldoende gemotiveerd dat zij deze werkzaamheden heeft verricht. Gelet op wat is overwogen onder 5.2 komt de rechtbank echter niet toe aan een beoordeling van deze stelling. Van strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb is ook overigens niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 27 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet

Artikel 17, eerste lid

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Artikel 54, derde lid

Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 58, eerste en achtste lid

1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 8:58, eerste en tweede lid

1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.
2. Op deze bevoegdheid worden partijen in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56, gewezen.