ECLI:NL:RBZWB:2023:5262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4948 en 22_3733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van Wajong-uitkering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eiser tegen besluiten van het UWV met betrekking tot zijn Wajong-uitkering. Eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt en daarnaast werkzaam is, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn uitkeringsrecht en de terugvordering van voorschotten. Het UWV heeft in twee besluiten, gedateerd op respectievelijk 8 oktober 2021 en 1 juni 2022, de bezwaren van eiser deels gegrond en ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering en de terugvordering niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de vaststelling van de hoogte van zijn uitkering, en de rechtbank heeft geen onregelmatigheden in de berekeningen aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat het UWV bevoegd was tot herziening en terugvordering van de uitkering, en dat eiser redelijkerwijs kon weten dat hij teveel uitkering ontving. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bepaalt dat het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die het UWV moet betrachten bij het vaststellen van uitkeringen en de terugvordering van teveel betaalde bedragen. De rechtbank wijst erop dat, hoewel er sprake was van een motiveringsgebrek in het eerste besluit, dit eiser niet heeft benadeeld, waardoor het besluit in stand kan blijven. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de Wajong-uitkering door het UWV rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/4948 Wajong
BRE 22/3733 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Frankema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser met betrekking tot zijn aanspraken op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de terugvordering van een deel van de betaalde voorschotten en uitkering.
Met het bestreden besluit van 8 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft het UWV het bezwaar, gericht tegen de vaststelling van het uitkeringsrecht en de terugvordering over de periode 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 (deels) gegrond verklaard.
Met het bestreden besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit 2) heeft het UWV het bezwaar, gericht tegen de vaststelling van het uitkeringsrecht en terugvordering over de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 november 2021 ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het UWV mr. M.B.A. Janssen-van Grinsven.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering. Daarnaast is hij werkzaam bij autobedrijf [naam autobedrijf] te [plaatsnaam 2] . De inkomsten uit werkzaamheden worden verrekend met zijn Wajong-uitkering. Eiser ontvangt voorschotten op zijn uitkering en periodiek wordt het recht op uitkering vastgesteld.
2. Met ingang van 1 januari 2021 zijn de rekenregels voor de Wajong veranderd. In verband daarmee heeft het UWV het voorschot dat aan eiser werd verstrekt, verhoogd per 1 januari 2021 tot een bedrag van € 1.232,57. Op verzoek van eiser is dit voorschot verlaagd en heeft het UWV het voorschot op € 870,-- vastgesteld.
3. Met het besluit van 19 april 2021 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat de uitkering over de periode 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 definitief is berekend. Het voorschot dat eiser heeft ontvangen is hoger dan de uitkering waarop hij recht had. Eiser moet daarom een bedrag van € 2.013,35 terugbetalen.
Met het besluit van 22 april 2021 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij binnen 6 weken moet terugbetalen. Kan hij dat niet, dan kan hij een betalingsregeling treffen. Daarbij is meegedeeld dat als eiser voor 1 januari 2021 de vordering betaalt, hij kan volstaan met terugbetaling van het nettobedrag van € 2.001,53.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 april 2021 en 22 april 2021.
Met bestreden besluit 1 is het bezwaar (deels) gegrond verklaard. De herziening en terugvordering over het jaar 2020 zijn komen te vervallen. Over de periode 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 heeft het UWV een bedrag van € 725,20 teruggevorderd.
4. Met het besluit van 19 juli 2021 is aan eiser meegedeeld dat de uitkering over de periode 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021 definitief is berekend. Eiser krijgt nog een nabetaling van € 1.083,81.
Met het besluit van 29 september 2021 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat de uitkering over de periode 1 juni 2021 tot en met 31 augustus 2021 definitief berekend is. Eiser krijgt nog een nabetaling van € 1.239,32.
Met de brief van 16 december 2021 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat de besluiten van 19 juli 2021 en 29 september 2021 niet juist zijn. Deze besluiten worden ingetrokken.
Met het besluit van 16 december 2021 is aan eiser meegedeeld dat de uitkering over de periode 1 maart 2021 tot en met 30 november 2021 definitief is berekend. Eiser heeft een bedrag van € 2.357,93 teveel ontvangen. Dit bedrag moet hij terugbetalen.
Met het besluit van 27 december 2021 is aan eiser meegedeeld dat als het UWV de terugbetaling voor 1 januari 2022 ontvangt, hij kan volstaan met terugbetaling van het nettobedrag van € 1.598,83.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 december 2021 en 27 december 2021.
Met de brief van 15 maart 2022 heeft het UWV een nadere toelichting op de besluitvorming gegeven.
Met bestreden besluit 2 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Standpunten partijen

Standpunt eiser
5. Ten aanzien van beide bestreden besluiten heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb), met name het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Tegen bestreden besluit 1 heeft eiser nog aangevoerd dat er sprake is van een motiveringsgebrek omdat niet duidelijk is hoe het terugvorderingsbedrag is berekend. Verder is eiser van mening dat het UWV buiten de omvang van het geschil is getreden. Eiser heeft alleen bezwaar gemaakt tegen de terugvordering over het jaar 2020. Hij is daarom van mening dat het UWV het besluit voor zover dat betrekking had op het jaar 2021 niet had mogen betrekken bij zijn heroverweging. Volgens eiser is er sprake van reformatio in peius en heeft hij over 2021 blijkens het besluit van 19 april 2021 recht op een nabetaling van €359,97 te weinig betaalde uitkering, te vermeerderen met wettelijke rente.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft eiser nog gesteld dat het UWV de beschikking had over alle informatie. Eiser is niet goed thuis in de ingewikkelde Wajong-regels. Het is niet terecht te stellen dat eiser kon weten dat hij teveel uitkering ontving.
Standpunt UWV
6. Het UWV heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er feitelijk over de periode 1 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 een bedrag van € 756,04 teveel is betaald. Dit is hoger dan het bedrag genoemd in bestreden besluit 1. Het UWV zal niet ten nadele van eiser hierop terugkomen. Verder heeft het UWV een berekening gegeven van het teveel betaalde bedrag over de periode 1 januari 2021 tot 1 maart 2021. Het UWV is van mening dat geen sprake is van strijd met de abbb en/of reformatie in peius. De totale terugvordering is immers lager geworden dan meegedeeld in het primaire besluit.
Het UWV heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er teveel uitkering werd verstrekt. Eiser wist dat het UWV bij de vaststelling van de voorschotten en de uitkering geen rekening hield met sociaal loon. Nu er in maart 2021 is uitgegaan van het SV-loon van € 1.217,57 en dit aanzienlijk hoger was dan waar de maand ervoor rekening mee was gehouden kon eiser weten dat de vaststelling van zijn uitkering onjuist was. Dit geldt ook voor de maanden erna, volgens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Omvang geding
8. De bestreden besluiten hebben betrekking op de vaststelling van het recht op uitkering en de terugvordering van betaalde voorschotten en uitkering. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn recht op uitkering op zich geen gronden naar voren heeft gebracht. De berekeningen die aan de vaststelling van het recht ten grondslag liggen zijn ook niet betwist door eiser. De rechtbank heeft ook geen onregelmatigheden aangetroffen in de berekening. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat de uitkering, met inachtneming van de nieuwe rekenregels, juist is vastgesteld.
9. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of het UWV, gelet op de hele wijze van besluitvorming, (nog) bevoegd was tot herziening en terugvordering van de uitkering en voorschotten over te gaan. Gelet op de aangevoerde gronden zal de rechtbank eerst beoordelen of het UWV in bestreden besluit 1 buiten de grondslag van het bezwaar is getreden en of dit besluit aan een motiveringsgebrek lijdt.
Is het UWV met bestreden besluit 1 buiten de grondslag van het bezwaar getreden?
10. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2021. Met dat besluit is het recht op uitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 vastgesteld en is ook de terugvordering over deze hele periode vastgesteld. Dit besluit bestaat uit twee deelbesluiten; de vaststelling van het uitkeringsrecht en de vaststelling van de hoogte van de terugvordering. Het enkele gegeven dat het UWV in de besluitvorming een berekening van de terugvordering heeft opgenomen waarbij een uitsplitsing naar het jaar 2020 en 2021 heeft plaatsgevonden, betekent niet dat de terugvordering te splitsen is in twee deelbesluiten. Het rechtsgevolg van het besluit tot terugvordering is immers dat eiser een bedrag van € 2.013,35 moet terugbetalen. Hoe tot dit bedrag is gekomen is en welke bedragen betrekking hebben op 2020 en een deel van 2021 is onderdeel van de motivering van het besluit en leidt niet tot een nieuw of ander rechtsgevolg. Dit betekent dat het UWV terecht de hele periode van 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 heeft betrokken bij zijn heroverweging in bezwaar. Nu de totale terugvordering bij het bestreden besluit 1 lager is vastgesteld dan in het primaire besluit, is er geen sprake van reformatie in peius. Deze beroepsgronden van eiser slagen dus niet.
Is er sprake van een motiveringsgebrek?
11. Het UWV heeft pas in zijn verweerschrift een berekening gegeven hoe het terugvorderingsbedrag over de periode 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 is vastgesteld. Deze berekening had al in bestreden besluit 1 opgenomen moeten worden. Nu dat niet is gedaan is het besluit genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser hierdoor niet is benadeeld.
Is het UWV terecht tot terugvordering van een deel van de betaalde voorschotten overgegaan?
12. Over de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 en de periode van 1 september 2021 tot 1 december 2021 heeft het UWV voorschotten verstrekt. Niet in geschil is dat het UWV een hoger bedrag aan voorschotten heeft betaald dan waarop eiser recht had. De berekening van de teveel betaalde voorschotten is ook niet betwist door eiser. Het UWV is verplicht om teveel betaalde voorschotten terug te vorderen. Onder omstandigheden kan terugvordering van voorschotten echter in strijd komen met het beginsel van rechtszekerheid. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als het UWV bij het vaststellen van het voorschot niet alle relevante omstandigheden heeft betrokken en er voor de belanghebbende geen enkele aanleiding bestond om te veronderstellen dat de definitieve uitkering (veel) lager zou uitvallen dan de verstrekte voorschotten. [1]
13. De rechtbank stelt vast dat het UWV bij de vaststelling van de hoogte van het voorschot niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Het UWV was immers op de hoogte van alle relevante omstandigheden, zodat een voorschot vastgesteld had kunnen worden dat de hoogte van de definitieve uitkering zou benaderen. Door een fout van het UWV is er bij het vaststellen van het voorschot uitgegaan van een verkeerd SV-loon. Hierdoor is het voorschot te hoog vastgesteld waardoor eiser met een terugvordering wordt geconfronteerd. Hoewel dit te betreuren is, betekent dit niet dat het UWV niet meer tot terugvordering van de voorschotten heeft kunnen overgaan. Ter zitting heeft eiser expliciet gesteld te hebben geweten dat de vastgestelde voorschotten niet juist konden zijn. Hij heeft het ontvangen geld ook apart gezet, zodat hij het meteen kon terugbetalen toen daarom werd verzocht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de terugvordering van de voorschotten in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
Is het UWV terecht overgegaan tot herziening en terugvordering van de betaalde uitkering?
14. Over de periode 1 maart 2021 tot en 1 september 2021 is er geen sprake van verstrekte voorschotten, maar heeft het UWV het recht op uitkering bij besluiten van 19 juli 2021 en 29 september 2021 vastgesteld. Deze vaststelling is later, bij besluit van 16 december 2021 herzien, waarbij de uitkering lager is vastgesteld.
15. Bij de herziening van een uitkering met terugwerkende kracht zijn de beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van toepassing. Ingevolge deze beleidsregels kan het UWV in een situatie zoals die van eiser, alleen tot herziening van de uitkering overgaan als het eiser redelijkerwijs duidelijk was dat er teveel uitkering is betaald. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij, ook nadat de besluiten van 19 juli 2021 en 29 september 2021 waren afgegeven, er nog steeds niet op vertrouwde dat de nabetalingen juist waren. Hij heeft de bedragen gereserveerd en heeft de terugvordering ook meteen voldaan. Hoewel ook hier de oorspronkelijke besluitvorming van het UWV slordig is te achten, kan, gelet op de verklaring van eiser ter zitting, niet geoordeeld worden dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk was dat er teveel uitkering is betaald. Het UWV heeft de uitkering over de periode van maart tot en met augustus 2021 dan ook terecht met terugwerkende kracht herzien.
16. Ook hier is niet in geschil dat er meer uitkering is betaald dan waarop eiser recht had. Ook de hoogte van de terugvordering is niet betwist. Het UWV is verplicht om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Dit is alleen anders als er sprake is van een dringende reden. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld die maken dat van terugvordering moet worden afgezien.
Is er strijd met het verbod van willekeur
17. Het beroep op het verbod van willekeur (détournement de pouvoir) heeft eiser niet verder onderbouwd. Het verbod van willekeur houdt in dat het bestuursorgaan zijn bevoegdheid tot het nemen van een besluit voor ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervan sprake is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit 1 waarmee het UWV voorschotten over de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 heeft teruggevorderd de rechterlijke toets kan doorstaan. Ook bestreden besluit 2 waarmee de uitkering is herzien en teruggevorderd over de periode van 1 maart 2021 tot
1 september 2021, alsmede de voorschotten betaald over de periode van 1 september 2021 tot 1 december 2021 zijn teruggevorderd, kan de rechterlijke toets doorstaan.
19.
De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard. Omdat er bij bestreden besluit 1 sprake is van een motiveringsgebrek moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling (€ 837,--). De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, zodat de vergoeding wordt vastgesteld op € 837,--. Het verzoek tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,-- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van 837,-- aan proceskosten aan eiser;
  • wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 25 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Wajong
Artikel 2:40
1. De inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 2:39, eerste lid, bedraagt per dag:
a. voor een jonggehandicapte die werkt met loondispensatie als bedoeld in artikel 2:20: (0,7 * G) – (0,7 * compensatiefactor * I); en
b. voor andere jonggehandicapten: 0,7 * (G – I).
2. De compensatiefactor bedraagt: (LW – 0,3) / (0,7 x LW).
3.Voor zover dit leidt tot een hoger bedrag aan inkomensondersteuning per dag, bedraagt de inkomensondersteuning per dag, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a: (I/LW) – I.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en het derde lid bedraagt de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 2:39, eerste lid, per dag, bij een inkomen per dag dat naast een gedispenseerd loon tevens is opgebouwd uit andere inkomensbestanddelen:
a.(0,7 * G) – (0,7 * ((CF * Ia)+Io)); of
b.((Ia/LW) + Io)–I, voor zover dit leidt tot een hoger bedrag aan inkomensondersteuning per dag.
5. In het eerste tot en met het vierde lid staat:
a. G voor grondslag;
b. I voor het inkomen per dag;
c. LW voor de verminderde arbeidsprestatie, bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, uitgedrukt in een percentage;
d. Ia voor de gedispenseerde inkomensbestanddelen per dag;
e. Io voor de overige niet gedispenseerde inkomensbestanddelen per dag, waarbij Io = I-Ia; en
f. CF voor de compensatiefactor, vastgesteld op basis van LW.
Artikel 2:58, eerste lid
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 2:7, 2:8, 2:31 en 2:32 en de daarop berustende bepalingen het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b.de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 2:22 of 2:23 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins het recht op arbeidsondersteuning ten onrechte of een inkomensvoorziening tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 2:58, derde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 2:59, eerste lid,
Een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald, hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onverschuldigd is betaald of verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Artikel 2:59, vijfde lid,
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 4, eerste lid,
Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
Algemene wet bestuursrecht
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.